Een Mars Van Koningen . Морган Райс
Читать онлайн книгу.wachters trokken zich terug, terwijl ze aarzelend naar Thor keken, alsof hij uit een andere wereld kwam. Langzaam deden ze hun zwaarden terug in de schacht.
“Ik wil hem spreken,” zei MacGil. “Alleen. Allemaal. Laat ons alleen.”
“Mijn Koning,” zei Brom. “Denkt u echt dat dit veilig is? Alleen u en deze jongen alleen?”
“Niemand raakt Thor aan,” zei MacGil. “Laat ons nu alleen. Jullie allemaal. Ook mijn familie.”
Er viel een zware stilte in de kamer terwijl iedereen elkaar aanstaarde, duidelijk niet wetend wat te doen. Thor stond als bevroren, nauwelijks in staat om alles te verwerken.
Eén voor één verlieten de anderen, inclusief de familie van de Koning, de kamer. Krohn vertrok met Reece. De kamer, die zojuist nog gevuld was geweest met mensen, was nu ineens leeg.
De deur sloot. Nu waren alleen nog Thor en de koning in de kamer, alleen in de stilte. Hij kon het nauwelijks geloven. Het deed Thor pijn MacGil daar zo te zien liggen, zo bleek, met zoveel pijn. Hij wist niet hoe het kon, maar het was bijna alsof er een deel van hem ook stervende was, daar op dat bed. Hij wilde meer dan wat dan ook dat de koning in orde zou zijn.
“Kom hier, mijn jongen,” zei MacGil zwakjes. Zijn stem was schor, het was nauwelijks meer dan gefluister.
Thor haastte zich naar de zijde van de koning en knielde voor hem. De koning hield een zwakke pols uit; Thor nam zijn hand en kuste hem.
Thor keek op en zag MacGil zwakjes naar hem glimlachen. Thor was verrast toen hij hete tranen over zijn eigen wangen voelde lopen.
“Mijn heer,” begon Thor, niet in staat om zich in te houden, “geloof mij alstublieft. Ik heb u niet vergiftigd. Ik wist alleen door mijn droom van het plan. Door een kracht die ik nog niet begrijp. Ik wilde u slechts waarschuwen. Alstublieft, geloof me—”
MacGil hief zijn hand, en Thor zweeg.
“Ik heb je verkeerd ingeschat,” zei MacGil. “Ik moest door een andere man worden neergestoken om te beseffen dat jij het niet was. Je trachtte me slechts te redden. Vergeef me. Je was loyaal. Wellicht de enige loyale persoon in mijn hof.”
“Ik wilde dat ik het bij het verkeerde eind had,” zei Thor. “Ik wilde dat u veilig was. Dat mijn dromen slechts illusies waren; dat u nooit vermoord zou worden. Misschien had ik het mis. Misschien overleefd u dit.”
MacGil schudde zijn hoofd.
“Mijn tijd is gekomen,” zei hij tegen Thor.
Thor slikte. Hij hoopte dat het niet zo was, maar hij voelde de waarheid.
“Weet u wie verantwoordelijk is voor deze afschuwelijke daad, mijn heer?” Thor stelde de vraag die in zijn geest had gebrand sinds hij de droom had gehad. Hij kon zich niet indenken wie de koning zou willen doden, of waarom.
MacGil staarde naar het plafond en knipperde moeizaam met zijn ogen.
“Ik heb zijn gezicht gezien. Het is een gezicht dat ik goed ken. Maar om de één of andere reden kan ik het niet plaatsen.”
Hij richtte zich tot Thor.
“Het maakt nu niet uit. Mijn tijd is gekomen. Of het nu door zijn hand is, of door een ander, het einde blijft onveranderd. Wat nu belangrijk is,” zei hij, en hij greep Thors pols met een kracht die hem verraste, “is wat er gebeurd als ik weg ben. We zullen een koninkrijk zonder koning hebben.”
MacGil keek Thor aan met een intensiteit die Thor niet begreep. Thor wist niet precies wat hij bedoelde—wat hij wilde. Thor wilde het vragen, maar hij kon zien hoe moeilijk MacGil het had, en hij wilde niet riskeren hem in de reden te vallen.
“Argon had gelijk over je,” zei hij, terwijl zijn greep verslapte. “Jouw lotsbestemming is veel groter dan de mijne.”
Bij die woorden voelde Thor een elektrische schok door zijn lichaam gaan. Zijn lotsbestemming? Groter dan die van de Koning? Alleen al het idee dat de Koning zelfs maar de moeite zou nemen om Thor met Argon te bespreken was meer dan Thor kon bevatten. En het feit dat hij zei dat Thor zijn lotsbestemming groter was dan die van de Koning—wat kon hij daar mee bedoelen? Had Koning MacGil waanbeelden in zijn laatste momenten?
“Ik koos jou… ik bracht je in mijn familie om een reden. Weet je wat die reden is?”
Thor schudde zijn hoofd, hij wilde het wanhopig graag weten.
“Weet je niet waarom ik je hier wilde, alleen jij, tijdens mijn laatste momenten?”
“Het spijt me, mijn heer,” zei hij hoofdschuddend. “Ik weet het niet.”
Terwijl zijn ogen zich langzaam sloten, verscheen er een flauwe glimlach op MacGils gezicht.
“Er is een land, ver van hier. Voorbij de Wildernis. Voorbij het land van de Draken. Het is het land van de Druïden. Waar je moeder vandaan komt. Je moet daarheen gaan om de antwoorden te zoeken.”
MacGils ogen sperden zich open en hij staarde Thor aan met een intensiteit die Thor niet kon bevatten.
“Het lot van ons Koninkrijk hangt er van af,” voegde hij toe. “Je bent niet zoals de anderen. Je bent speciaal. Tot je begrijpt wie je bent, zal ons koninkrijk nooit in vrede zijn.”
MacGil sloot zijn ogen en zijn ademhaling werd oppervlakkig. Zijn greep op Thors pols werd zwakker, en Thor voelde de tranen in zijn ogen opwellen. Zijn hoofd tolde van alles dat de koning had gezegd, terwijl hij het op een rijtje trachtte te krijgen. Hij kon zich nauwelijks concentreren. Had hij het allemaal wel goed verstaan?
MacGil fluisterde iets, maar het was zo zachtjes, dat Thor het nauwelijks kon verstaan. Thor leunde naar voren en bracht zijn oor naar MacGils lippen.
De koning tilde zijn hoofd een laatste keer op, en sprak met een laatste krachtsinspanning:
“Wreek mij.”
Toen, plotseling, verstijfde MacGil. Hij lag daar enkele momenten, en toen rolde zijn hoofd opzij. Zijn ogen waren wijd opengesperd, als bevroren.
Dood.
“NEE!” jammerde Thor.
Zijn gejammer moest luid genoeg zijn geweest om de wachters te attenderen, want een moment later hoorde hij de deur achter hem openvliegen, gevolgd door de commotie van tientallen mensen die zich de kamer in haastten. Ver weg was hij zich bewust van de bewegingen om hem heen. Ver weg hoorde hij de kasteelklokken luiden.
De klokken luidden op het ritme van het kloppende bloed in zijn slapen. Maar het werd allemaal vaag, en de kamer begon te draaien.
Thor viel flauw, en stortte ineen tegen de stenen vloer.
HOOFDSTUK ZES
Een windvlaag raakte Gareth in het gezicht en hij keek op, zijn tranen wegknipperend, in het bleke licht van de eerste opkomende zon. De dageraad brak aan, en toch waren er op deze afgelegen plek, op de rand van de Kolvian Kliffen, al honderden familieleden, vrienden en kennissen van de koning aanwezig. Ze stonden dicht bij elkaar, hopend op een goed zicht op de begrafenis. Iets verderop, tegengehouden door een leger van soldaten, zag Gareth de massa’s naar binnen stromen, duizenden mensen die de dienst van een afstandje gadesloegen. Het verdriet op hun gezichten was oprecht. Zijn vader was geliefd, dat was één ding dat zeker was.
Gareth stond bij de rest van de directe familie, in een semicirkel om het lichaam van zijn vader heen, dat op planken was vastgebonden boven een gat in de grond, wachtend tot het neer zou worden gelaten. Argon stond voor de menigte. Hij droeg het dieprode gewaad dat hij alleen voor begrafenissen bewaarde, zijn uitdrukking ondoorgrondelijk, terwijl hij neerkeek op het lichaam van de Koning. Zijn kap verhulde zijn gezicht. Wanhopig trachtte Gareth het gezicht te analyseren, in een poging erachter te komen hoeveel Argon wist. Wist Argon dat hij zijn vader had vermoord? En zo ja, zou hij het de anderen vertellen—of het lot haar gang laten gaan?
Tot zijn ongenoegen was die vervelende jongen, Thor, vrijgesproken; natuurlijk kon hij niet de koning hebben neergestoken terwijl hij in de kerker