De Opkomst Van De Heldhaftige. Morgan Rice
Читать онлайн книгу.zag zijn mannen aan boord gaan van de schepen en de vloot als één aanvallen. De Pandesiaanse soldaten, nu allemaal wakker, stroomden naar voren. Sommigen van hen stonden in de brand, en de krijgers van Escalon vochten dapper terwijl de vlammen om hen heen sloegen. Duncan vocht tot hij zijn armen nauwelijks nog kon optillen. Hij zweette en de rook prikte in zijn ogen. De ene na de andere soldaat die naar de kust trachtte te vluchten, ging tegen de grond.
Uiteindelijk werden de vlammen te heet; de Pandesianen, volledig gekleed in wapenrusting, zaten in de val door de vlammen en sprongen van hun schepen in het water – en Duncan leidde zijn mannen van het schip af en over de stenen muur, terug naar de kant van de haven. Duncan hoorde geschreeuw, en toen hij zich omdraaide zag hij honderden Pandesiaanse soldaten die hen probeerden te achtervolgen.
Terwijl hij op het droge stapte, draaide hij zich om en hakte hij met zijn zwaard de touwen door die de schepen aan wal hielden.
“DE TOUWEN!” schreeuwde Duncan.
Zijn mannen volgden zijn voorbeeld en sneden de touwen door die de vloot aan de kust hielden. Terwijl het touw voor hem knapte, zette Duncan zijn laars tegen het dek en duwde het schip van de kust af. Hij kreunde van de inspanning, en Anvin, Arthfael en tientallen anderen renden naar hem toe om hem te helpen. Als één duwden ze de brandende romp weg van de kust.
Het brandende schip, dat gevuld was met het geschreeuw van Pandesiaanse soldaten, dreef onvermijdelijk naar de andere schepen – en zette ook die in brand. Met honderden tegelijk sprongen de mannen van de schepen af, de zwarte wateren in.
Duncan stond daar, hijgend. Zijn ogen glommen terwijl de hele haven oplichtten in een enorme vuurzee. Duizenden andere Pandesianen verschenen op het dek van de andere schepen – maar het was al te laat. Ze liepen tegen een muur van vlammen aan, en hadden nog maar één keus: levend verbrand worden of de dood tegemoet springen in het ijskoude water. Ze kozen allemaal voor het laatste. Het duurde niet lang voor de haven gevuld was met honderden levenloze lichamen, dobberend in het water.
“BOOGSCHUTTERS!” schreeuwde Duncan.
Zijn boogschutters mikten en vuurden het ene na het andere salvo af naar de soldaten in het water. Eén voor één vonden de pijlen hun doelwit.
Het water kleurde rood van het bloed, en niet lang daarna volgden er bijtende geluiden en geschreeuw terwijl de wateren zich vulden met felgele haaien die zich tegoed deden aan het feestmaal.
Langzaam begon het tot Duncan door te dringen wat hij had gedaan: de hele Pandesiaanse vloot, die slechts uren geleden nog zo uitdagend in de haven had gelegen, het symbool van de Pandesiaanse bezetting, was niet meer. Honderden schepen waren compleet verwoest, brandend in Duncans overwinning. Zijn tactiek had gewerkt.
Duncan draaide zich om en zag zijn mannen luid schreeuwen terwijl ze toekeken hoe de schepen brandend ten onder gingen. Hun gezichten waren zwart van het roet, getekend door uitputting – maar dronken van de overwinning. Het was een schreeuw van opluchting. Een schreeuw van vrijheid. Een schreeuw waar ze jarenlang op hadden gewacht.
Maar meteen nadat hun schreeuw verstomde, vulde de lucht zich met een ander geschreeuw – een veel onheilspellender geschreeuw – gevolgd door een geluid dat de haren in Duncans nek recht overeind liet staan. Hij draaide zich om en zijn hart viel toen hij de grote poorten naar de stenen barakken langzaam open zag gaan. En wat ze daar zagen was een angstaanjagend gezicht: duizenden Pandesiaanse soldaten, volledig bewapend: een professioneel leger dat zich voorbereidde op de aanval. Zijn mannen waren met tien tegen één in de minderheid. Toen de poorten open waren, gaven ze een schreeuw en vielen ze aan.
Het beest was ontwaakt. Nu zou de echte oorlog beginnen.
HOOFDSTUK ZES
Kyra hield zich stevig vast aan Andors manen terwijl ze door de nacht galoppeerde, op de voet gevolgd door Deirde en Leo. Ze raceten over de besneeuwde velden van Argos als dieven in de nacht. De uren gingen voorbij en het geluid van de paardenhoeven galmde door haar oren, en Kyra verdwaalde in haar eigen wereldje. Ze vroeg zich af wat haar te wachten stond in de Toren van Ur, wie haar oom was en wat hij over haar zou vertellen, over haar moeder, en ze kon haar opwinding nauwelijks in bedwang houden. Maar ze moest toegeven dat ze ook angst voelde. Het zou een lange reis door Escalon zijn, een reis die ze nooit eerder had gemaakt. En voor hen, zag ze, lag het Doornwoud. De open velden eindigden, en spoedig zouden ze worden verzwolgen door een claustrofobisch bos dat gevuld was met wilde beesten. Ze wist dat alle regels nietig werden zodra ze voorbij die boomgrens waren.
De sneeuw sloeg in haar gezicht terwijl de wind over de open velden joeg, en Kyra, wiens handen gevoelloos waren geworden door de kou, liet haar fakkel vallen toen ze zich realiseerde dat hij al lang geleden was opgebrand. Ze reed door de duisternis, verloren in haar eigen gedachten, het enige geluid dat van de paardenhoeven en Andors sporadische gegrom. Ze voelde zijn woede, zijn ongetemde natuur. Het was alsof Andor niet alleen onbevreesd was voor wat er in het verschiet lag – maar openlijk hoopte op een confrontatie.
Kyra werd overspoeld door een pijnlijke golf van honger, en terwijl ze Leo weer hoorde piepen, wist ze dat ze hun honger niet langer kon negeren. Ze hadden al uren gereden en ze hadden hun gedroogde stukken vlees al verorberd; ze bedacht zich, te laat, dat ze niet voldoende proviand hadden meegebracht. Er was geen klein wild te bespeuren op deze sneeuwachtige avond, en het zag er niet goed voor hen uit. Ze zouden spoedig moeten stoppen om voedsel te zoeken.
Ze vertraagden terwijl ze de rand van het Woud bereikten, en Leo gromde naar de duistere boomgrens. Kyra wierp een blik over haar schouder naar de glooiende velden van Argos, de laatste open lucht die ze de komende tijd zouden zien. Ze keek weer voor zich, en een deel van haar wilde niet verder. Ze kende de reputatie van het Doornwoud, en hierna, wist ze, konden ze niet meer terug.
“Ben je er klaar voor?” vroeg ze aan Dierdre.
Dierdre leek nu een ander meisje te zijn dan degene die uit de gevangenis was ontsnapt. Ze was sterker, daadkrachtiger, alsof ze naar de hel en terug was geweest en klaar was voor alles.
“Het ergste dat er kan gebeuren is me al overkomen,” zei Dierdre. Haar stem was zo koud en hard als het hout voor hen, een stem die eigenlijk te oud was voor haar leeftijd.
Kyra knikte begrijpend – en samen reden ze verder.
Op dat moment voelde Kyra een rilling over haar rug lopen. Het was donkerder hier, claustrofobischer. Het bos was gevuld met eeuwenoude zwarte bomen met knoestige takken die op doorns leken, met dikke, zwarte bladeren. Het woud straalde geen vredig gevoel uit, maar iets kwaadaardigs.
Ze reden stapvoets verder, zo snel als ze konden tussen deze bomen, en de sneeuw kraakte onder de hoeven van hun paarden. Ze hoorden vreemde wezens die zich hadden verborgen tussen de takken. Ze liet haar blik over bomen glijden, maar ze zag niets. Ze voelde zich bekeken.
Ze gingen steeds dieper het bos in, richting het noordwesten, zoals haar vader haar had gezegd. Leo en Andor gromden naar de wezens die Kyra niet kon zien, terwijl ze de takken die haar armen bekrasten probeerde te ontwijken. Kyra dacht na over de lange weg die voor haar lag. Het idee van haar missie was opwindend, maar ze verlangde ernaar om bij haar mensen te zijn, om aan hun zijde te vechten in de oorlog die zij was begonnen. Ze voelde een grote drang om terug te keren.
Kyra tuurde het bos in en vroeg zich af hoe ver ze nog moesten tot ze de zee zouden bereiken. Ze wist dat het riskant was om in de duisternis te rijden – maar ze wist dat het ook riskant was om hier te kamperen – zeker nu ze weer werd opgeschrikt door een geluid.
“Waar is de zee?” vroeg Kyra aan Dierdre, voornamelijk om te stilte te doorbreken.
Ze kon aan Dierdre’s gezicht zien dat ze haar uit haar gedachten had opgeschrikt; ze kon zich alleen maar voorstellen in wat voor nachtmerries ze verdwaalde.
Dierdre schudde haar hoofd.
“Ik wou dat ik het wist,” antwoordde ze. Ze klonk uitgedroogd.
Kyra was verward.
“Kwam je niet deze kant op toen ze je meenamen?” vroeg ze.
Dierdre haalde haar schouders op.
“Ik zat opgesloten in een kooi, achterin de wagen,” antwoordde ze, “en ik was het grootste gedeelte van