De Opkomst Van De Heldhaftige. Morgan Rice
Читать онлайн книгу.echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.
Omslagafbeelding Copyright St. Nick, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.
HOOFDSTUK ÉÉN
Kyra liep langzaam door de slachtpartij. De sneeuw kraakte onder haar laarzen terwijl de verwoesting die de draak had achtergelaten tot haar doordrong. Ze was sprakeloos. Duizenden Mannen van de Heer, de meest gevreesde mannen in Escalon, lagen dood voor haar. Hun verkoolde lichamen rookten nog na, de onderliggende sneeuw gesmolten, hun gezichten vertrokken van afgrijzen. Skeletten in onnatuurlijke houdingen die nog steeds hun wapens in hun benige vingers hielden. Een aantal lijken stonden op de één of andere manier nog overeind en keken nog steeds op naar de lucht, alsof ze zich afvroegen wat hen had gedood.
Kyra hield halt bij één van hen en bekeek hem verwonderd. Ze strekte haar hand uit en raakte hem aan. Haar vinger gleed langs zijn ribbenkast, en ze keek verbijsterd toe terwijl hij kletterend op de grond in elkaar viel, in een hoop botten. Zijn zwaard viel ernaast.
Kyra hoorde een gekrijs, en toen ze opkeek zag ze Theos hoog in de lucht cirkelen. Hij spuwde nog steeds vuur, alsof hij nog steeds ontevreden was. Zo kon voelen wat hij voelde. Ze voelde de woede door zijn aderen stromen, ze voelde zijn verlangen om Pandesia – de hele wereld – te vernietigen. Het was een primordiale woede, een woede die geen grenzen kende.
Het geluid van laarzen in de sneeuw schudde haar op uit haar gedachten, en toen Kyra omkeek zag ze tientallen van haar vaders mannen door het bloedbad lopen, hun ogen groot van schrik. Deze door de strijd geharde mannen hadden duidelijk nog nooit zoiets gezien; zelfs haar vader, die vergezeld werd door Anvin, Arthfael en Vidar, leek aangedaan. Het was alsof ze door een droom liepen.
Kyra bemerkte dat de blikken van de dappere krijgers van de lucht naar haar gingen, hun ogen vol verwondering. Het was alsof zij degene was die dit had gedaan, alsof zij de draak was. Tenslotte was zij de enige die in staat was geweest de draak te roepen. Ze keek weg. Ze voelde zich niet op haar gemak; ze kon niet zien of ze haar zagen als een krijger of een freak. Misschien wisten ze dat zelf ook niet.
Kyra dacht terug aan haar gebed tijdens de Winter Maan, aan haar wens om erachter of ze speciaal was, of haar krachten echt waren. Na vandaag, na deze strijd, kon ze daar niet langer aan twijfelen. Ze had gewild dat die draak zou komen. Ze had het zelf gevoeld. Ze wist niet hoe. Maar ze wist nu zeker dat ze anders was. En ze begon zich af te vragen of dat ook betekende dat de andere voorspellingen over haar waar waren. Was ze echt voorbestemd om een grote krijger te worden? Een grote leider? Nog groter dan haar vader? Zou ze echt naties de strijd in leiden? Lag het lot van Escalon echt op haar schouders?
Kyra zag niet hoe dat mogelijk was. Misschien was Theos gekomen vanwege zijn eigen redenen; misschien had de schade die hij hier had veroorzaakt niets met haar te maken. Tenslotte hadden de Pandesianen hem verwond – ja toch?
Kyra wist niets meer zeker. Het enige dat ze wist was dat ze nu de kracht van de draak in haar aderen voelde branden. Terwijl ze over het slagveld liep en hun grootste vijanden dood zag, kreeg ze het gevoel dat alles mogelijk was. Ze wist dat ze niet langer een vijftienjarig meisje was dat hoopte op de goedkeuring van de anderen; ze was geen speeltje voor de Heer Gouverneur – of voor wie dan ook; ze was geen eigendom van iemand om uitgehuwelijkt en misbruikt en gemarteld te worden. Ze was nu haar eigen persoon. Een krijger onder de mannen – en één die gevreesd moest worden.
Kyra liep door de zee van levenloze lichamen tot het landschap weer overging in sneeuw en ijs. Ze hield halt naast haar vader en keek uit over de vallei die zich voor hen uitstrekte. Daar waren de wijd open poorten van Argos. De stad was nu leeg. Alle mannen lagen nu dood in deze heuvels. Het was een vreemd gezicht om zo’n groot fort verlaten en onbewaakt te zien. Pandesia’s belangrijkste vesting lag nu helemaal open, en iedereen zou er zo naar binnen kunnen lopen. De intimiderende, hoge stenen muren en de duizenden mannen en verdedigingslinies hadden elk idee van een opstand de grond in geboord; de aanwezigheid van deze stad had ervoor gezorgd dat Pandesia een ijzeren greep op het hele noordoosten van Escalon had.
Ze begonnen de heuvel af te lopen, over de kronkelende weg die naar de stadspoorten leidde. Het was een victorieuze maar plechtige wandeling. De weg was bezaaid met nog meer levenloze lichamen, achterblijvers die de draak te pakken had gekregen, markeringen op het spoor van verwoesting. Het was alsof ze over een kerkhof liepen.
Terwijl ze door de geweldige poorten gingen, bleef Kyra even staan. Haar adem stokte in haar keel: binnen, kon ze zien, lagen nog duizenden verkoolde, rokende lijken. Dat was wat er over was van de Mannen van de Heer, van degenen die zich te laat hadden gemobiliseerd. Theos had niemand overgeslagen; zijn furie was zelfs op de muren van het fort zichtbaar, met grote stukken gesteente die zwartgeblakerd waren van de vlammen.
Terwijl ze Argos binnenliepen, was er niets dan stilte. De binnenplaats was leeg. Het was vreemd, zo’n grote stad zonder leven. Het was alsof God alles in één keer had opgezogen.
Terwijl haar vaders mannen naar voren stormden vulde de lucht zich met hun opgewonden gejuich, en al snel zag Kyra waarom. De grond was bezaaid met een schat aan wapens zoals ze nog nooit had gezien. Daar, op het binnenplein, lag de oorlogsbuit: de beste wapens, het beste staal, de beste wapenrustingen die ze ooit had gezien, versierd met Pandesiaanse markeringen. Daartussen lagen zakken vol goud.
Aan de andere kant van de binnenplaats stond een grote stenen wapenkamer. De mannen waren in alle haast vertrokken en hadden de deuren wijd open laten staan, waardoor alle schatten zichtbaar waren. Aan de muren hingen talloze zwaarden, hellebaarden, spiesen, bijlen, speren, bogen – allemaal gemaakt van het beste staal ter wereld. Er waren hier genoeg wapens om half Escalon te bewapenen.
Er klonk gehinnik, en toen Kyra naar de andere kant van het binnenplein keek zag ze een rij stenen stallen met daarin de beste paarden, die gespaard waren van de adem van de draak. Genoeg paarden voor een heel leger.
Kyra zag ineens hoop in haar vaders ogen. Het was een blik die ze al in jaren niet had gezien, en ze wist wat hij dacht: Escalon kon herrijzen.
Er klonk gekrijs, en toen Kyra opkeek zag ze Theos lager cirkelen. Hij had zijn klauwen uitgestrekt en klapperde met zijn vleugels terwijl hij een ereronde over de stad vloog. Zijn gloeiende gele ogen ontmoetten de hare, en ze kon nergens anders heen kijken.
Theos dook omlaag en landde buiten de stadspoorten. Hij ging trots zitten en keek haar aan, alsof hij haar riep. Ze voelde dat hij haar riep.
Kyra voelde haar huid prikkelen. Ze voelde een hitte in zich opwellen, een intense band met het wezen. Ze had geen keus, ze moest naar hem toe.
Terwijl Kyra over het binnenplein terugliep naar de stadspoorten, voelde ze de ogen van de mannen op zich branden. Ze liep alleen naar de poorten, haar laarzen knarsend in de sneeuw, haar hart bonkend.
Ineens voelde Kyra een vriendelijke hand op haar arm die haar tegenhield. Ze draaide zich om en zag haar vader haar bezorgd aankijken.
“Wees voorzichtig,” waarschuwde hij.
Kyra liep verder. Ze voelde geen angst, ondanks de woeste blik in de ogen van de draak. Ze voelde alleen een intense band met hem, alsof er een deel van haar was verschenen, een deel waar ze niet zonder kon. Haar hoofd tolde van nieuwsgierigheid. Waar was Theos vandaan gekomen? Waarom was hij naar Escalon gekomen? Waarom was hij niet eerder teruggekomen?
Terwijl Kyra door de poorten van Argos liep en de draak benaderde, begon hij een geluid te maken, iets tussen gespin en gegrom in. Hij wachtte op haar en spreidde voorzichtig zijn grote vleugels. Hij deed zijn bek open alsof hij vuur wilde spuwen. Hij ontblootte zijn enorme tanden, elk net zo groot als zij, en zo scherp als een zwaard. Eventjes was ze bang. Zijn ogen brandden zo intens dat ze nauwelijks kon nadenken.
Kyra hield een paar meter voor hem halt en bestudeerde hem vol bewondering. Theos was overweldigend. Hij was dertig meter hoog, zijn schubben dik, hard, primordiaal. De grond trilde terwijl hij ademhaalde. Zijn borst ratelde, en ze voelde zich geheel aan zijn genade overgeleverd.
Ze