Kaukasische vertellingen. Tolstoy Leo

Читать онлайн книгу.

Kaukasische vertellingen - Tolstoy Leo


Скачать книгу
slaan der kwartels, een niet te beschrijven gebrom dat steeds nader kwam, en heel dat bijna onmerkbaar nachtelijk leven der natuur, dat men evenmin kan begrijpen als weergeven: dat alles smolt samen tot een enkelen toon, den vollen harmonischen toon, dien wij de stilte van den nacht noemen. Die stilte wisselde af of liever vermengde zich met het dof gedreun der hoeven en het geritsel van het hooge gras, dat platgetrapt werd door de langzaam voorwaarts gaande colonne.

      Slechts een enkelen keer hoorde men het gerol van een zwaar kanon, het kletteren der tegen elkander stootende bajonetten, onderdrukt gepraat en het brieschen van paarden.

      De natuur ademde eene schoonheid en eene kracht, die tot kalmte stemden.

      Is den menschen dan werkelijk het leven te eng op deze schoone aarde, onder den oneindigen sterrenhemel? Hoe kunnen temidden dezer verrukkelijke natuur in de ziel des menschen gevoelens van woede en wraak en hartstocht om zijn naasten te vernietigen, bestaan? Al het kwade, dat er woelt in het menschelijke hart moest, dunkt mij, verdwijnen bij de aanraking met de natuur – deze rechtstreeksche uitdrukking van het schoone en goede.

      VII

      Wij zaten reeds meer dan twee uur te paard. Ik voelde een lichte huivering van kou en de slaap beving mij. In de duisternis zag ik dezelfde donkere dingen onduidelijk voor mij: op geringen afstand zag ik den zwarten muur en de zwarte bewegelijke vlekken; zeer dicht naast me den rug van een schimmel, die met den staart sloeg, een rug in een wijden tscherkeska, waarover een geweer in zwart foedraal en de witte greep van een pistool in een gelapten pistoolholster, het vuur van een cigaret, dat een blonden knevel, een beverkraag en een gehandschoende hand verlichtte. Ik boog mij over den hals van mijn paard, sloot de oogen en sluimerde een oogenblik in.

      Eensklaps werd ik wakker door het bekende geluid van hoefslagen en door geruisch; ik zag om en een oogenblik leek het alsof ik op mijn plaats bleef en de zwarte muur vòòr me op me toekwam. Ik hoorde een dichtbij komend dof gebrom, dat ik mij niet had kunnen verklaren: het was het geruisch van water. Wij waren nu in een hollen weg en naderden een bergstroom, die juist op het sterkst gezwollen was.

      Het gedruisch werd sterker, het natte gras werd dichter en hooger, de struiken werden zeldzamer, de horizon steeds beperkter. Van tijd tot tijd zag men tegen den donkeren achtergrond der bergen op verschillende plaatsen heldere vuren opschieten en even snel weer verdwijnen.

      – Zeg me toch eens, wat die vuren beteekenen? vroeg ik fluisterend aan den Tartaar, die naast mij reed.

      – Weet gij dat dan niet? vroeg hij.

      – Neen.

      – Het zijn brandende bossen stroo, die de bergbewoners aan een stok heen en weer zwaaien.

      – En waarvoor?

      – Opdat iedereen wete, dat de Rus in aantocht is. Nu zitten zij in de dorpen te beven! Alle have en goed zullen ze in de bergkloven wegstoppen, voegde hij er lachend bij.

      – Maar weten zij dan al, dat de troep in aantocht is?

      – Wel ja! hoe kan het ook anders? Zij weten het altijd. De onzen zijn zulk een raar volk!

      – Dus maakt Schamyl zich nu strijdvaardig? vroeg ik.

      – Neen, antwoordde hij en schudde met het hoofd ten teeken van ontkenning. Schamyl zal niet meevechten. Schamyl zal er zijn nahibs9 op afsturen, en zal zelf, boven op een berg, door een verrekijker zitten turen.

      – Woont hij ver weg?

      – Neen, niet ver. Misschien tien wersten daar links.

      – Hoe weet gij dat? Zijt gij er soms geweest?

      – Ja. Onze mannen zijn allen in de bergen geweest.

      – En hebt gij Schamyl gezien?

      – O, wel neen! Schamyl krijgen wij niet te zien. Honderd, driehonderd, duizend wachters zijn om hem en middenin is Schamyl, zeide hij, met een uitdrukking van overdreven eerbied.

      Als men omhoog keek, kon men merken dat het aan den helder wordenden hemel reeds licht begon te worden. Maar in de bergengte, waarin wij voorttrokken, was het nog donker en vochtig.

      Eensklaps schitterden er, dicht voor ons, lichtstralen in de duisternis. In hetzelfde oogenblik zwermden kogels fluitend door de lucht en midden in de stilte rondom ons klonken knallende geweerschoten en schelle kreten. Het was een piket van de voorhoede des vijands. De Tartaren, waaruit het piket bestond, hadden op goed geluk geschoten onder het slaken van een oorlogskreet, en stoven toen uit elkaar.

      Algemeene stilte weer rondom ons. De generaal riep den tolk. Een Tartaar, in den witten rok der Tcherkessen, ging naar hem toe, en sprak fluisterend en met drukke gebaren langen tijd met hem.

      – Kolonel Chassanoff, laat de tirailleurslinie uitzwermen, zeide de generaal met gedempte, langzame, maar zeer duidelijke stem.

      Het detachement bereikte de rivier, de zwarte bergen en de bergkloof achter zich latend. De dag begon aan te breken. De hemel, waaraan hier en daar nog een enkele bleeke ster te zien was, scheen nu hooger geworden te zijn; in het oosten gloeide het morgenrood hel op. Een frissche, doordringende bries woei uit het westen en een lichte nevel steeg als damp boven de bruischende rivier op.

      VIII

      De gids wees een doorwaadbare plaats, en de voorhoede der ruiterij passeerde de rivier, spoedig gevolgd door den generaal en zijn staf. Het water sloeg de paarden tegen de borst, en stortte zich met buitengewoon geweld tusschen de witte steenen door, die hier en daar uit het watervlak omhoog staken; tusschen de beenen der paarden vormde het een dwarrelende schuimende kolk. De paarden aarzelden bij het ruischen van het water, hieven den kop op en spitsten de ooren; langzaam en voorzichtig stapten zij over den ongelijken bodem tegen den stroom in. De ruiters beurden hun beenen en hun wapens in de hoogte. De infanteristen letterlijk tot op het hemd toe uitgekleed, hielden hun kleederen aan de punt van het geweer in de hoogte; bij troepen van twintig grepen ze elkaar bij de hand en trachtten zij tegen de strooming in te gaan; de inspanning stond hun op het gelaat te lezen. De artilleristen joegen, met luid geschreeuw, hun paarden in vollen draf de rivier in. De kanonnen en de groene kruitwagens, waar het water af en toe overheen spatte, ratelden over den steenachtigen bodem. Maar de moedige Kozakkenpaardjes trokken wakker aan de strengen, kliefden den schuimenden vloed en klommen met druipende manen en staart, op den anderen oever.

      Toen de overtocht volbracht was, drukte het gelaat van den generaal plotseling een zeker ernstig nadenken uit. Hij liet zijn paard zwenken, en, door de cavalerie gevolgd, draafde hij dwars over een door het bosch begrensde weide heen, die zich voor ons uitstrekte. Bereden Kozakkenpatrouilles zwermden langs den woudzoom.

      Tusschen de boomen dook een man te voet in een tscherkeska en met een muts van schapenvel op, toen nog een, daarop nog een… Een der officieren zeide:

      – Het zijn de Tartaren.

      Daar werd ook een rookwolkje zichtbaar achter een boom… Een geweerschot, nog een… Ons sneller schieten overstemde het vijandelijke vuur. Slechts van tijd tot tijd bemerken wij aan het gefluit van een kogel, over ons hoofd, een geluid als het gegons van eene bij, dat niet alle schoten van ons komen. Daar rukken de infanteristen in den looppas en de kanonnen in vollen draf aan naar de vuurlinie. Men hoort het dreunend kanongedonder, den metaalklank van de voortvliegende kartets, het gesis der houwitsers, het knetteren der geweren. De cavalerie, de infanterie en de artillerie duiken van alle kanten op de uitgestrekte weide op.

      De rookwolkjes der kanonnen, der houwitsers en der geweren vloeien samen en worden één met het door dauw bedekte groen en den nevel. Kolonel Chassanoff galoppeert naar den generaal en doet zijn paard in vollen gang met een ruk stilhouden.

      – Excellentie, zegt hij en brengt de hand aan de muts, beveelt u dat de cavalerie een charge zal doen? Er zijn veldteekens10 opgestoken.

      En met zijn karwats wees hij naar de Tartaarsche ruiters, die voorafgegaan werden door twee mannen, welke, op witte paarden gezeten, roode en blauwe lappen aan de lansen droegen.

      – Ga met God, Ivan Michaïlovitsch, zegt de generaal. De kolonel laat zijn paard zwenken, trekt zijn sabel en roept:


Скачать книгу

<p>9</p>

Luitenants.

<p>10</p>

Deze veldteekens hebben bij de bergbewoners bijna de beteekenis van vaandels, met dit onderscheid dat iedere „djighite” zijn eigen teeken kan maken en voeren.