Op de Vlucht voor Hogere Krachten . Блейк Пирс
Читать онлайн книгу.is het zo,” zei ze. “Binnen enkele dagen zult u haar lichaam moeten komen identificeren. Ik weet dat u nu heel wat te verwerken krijgt. U hebt net vreselijk nieuws te horen gekregen, maar laten we ons er nu alstublieft op concentreren om te weten te komen wie dit gedaan kan hebben.”
“Niemand!” riep John uit. “Dit is duidelijk een vergissing. Jullie zitten helemaal verkeerd. Henrietta had geen vijanden,” verklaarde hij. “Is ze aangereden door een bus? Is ze van een brug gevallen? Geef ons in elk geval énig idee van wat er werkelijk gebeurd is.”
“Ze werd vermoord,” zei Avery. “Dat is alles wat ik kan zeggen.”
“Vermoord,” fluisterde haar moeder.
“Alstublieft,” zei Ramirez. “Is er niets wat u kunt bedenken? Wat dan ook? Ook als het u iets onbeduidends lijkt, kan het ons toch misschien een heel eind op weg helpen.”
“Nee,” antwoordde de moeder. “Ze had geen vaste vriend. Ze had wel een vriendinnengroepje. Vorig jaar waren die nog hier met Thanksgiving. Geen van hen zou echter zoiets kunnen doen. U moet zich vergissen.” Ze keek Avery en Ramirez met smekende ogen aan. “Dat moet wel!”
HOOFDSTUK VIJF
Avery parkeerde op een leeg plekje aan de weg tussen een paar politieauto’s en zette zich schrap toen ze naar het gebouw van bureau A7 aan Paris Street in East Boston keek. Buiten voor het bureau was het mediacircus al volop aan de gang. Er was een persconferentie aangekondigd om de zaak te bespreken en televisiebusjes, camera’s en reporters versperden de ingang naar het politiebureau, ondanks het feit dat er een heleboel politieagenten probeerden om hen daar weg te krijgen.
“Het publiek staat al klaar,” zei Ramirez.
Ramirez leek maar al te graag geïnterviewd te willen worden. Hij liep met opgeheven hoofd en lachte vriendelijk naar elke reporter die zijn kant op keek. Tot zijn teleurstelling kwam er niemand naar hem toe. Avery hield haar hoofd gebogen en liep zo snel mogelijk het politiebureau in. Ze haatte drukke menigten. Ooit, toen ze nog advocaat was, had ze ervan genoten dat mensen haar naam wisten en op haar rechtszaken afkwamen, maar sinds ze zelf een keer flink door de pers aan de tand was gevoeld, had ze een afkeer gekregen van alle aandacht.
Meteen kwamen alle reporters op haar toegelopen.
“Avery Black,” zei een van hen, terwijl ze een microfoon in het gezicht geduwd kreeg, “kunt u ons iets meer vertellen over de vrouw die vandaag in de jachthaven werd vermoord?”
“Waarom behandelt ú deze zaak, rechercheur Black?” riep iemand anders. “Dit is politiebureau A7. Bent u overgeplaatst?”
“Wat vindt u van de nieuwe campagne van de burgemeester tegen de criminaliteit in de stad?”
“Zijn jij en Howard Randall nog steeds een stel?”
Howard Randall, dacht ze. Ondanks het overweldigende verlangen om alle banden met Randall te verbreken, kon ze hem niet vergeten. Sinds haar laatste ontmoeting met hem, kroop hij op een of andere manier steeds weer haar gedachten binnen. Soms was een bepaalde geur of een beeld genoeg om zijn woorden weer te horen: “Doet dit je denken aan je kindertijd, Avery? Waar denk je aan? Vertel het me…” Of soms, als ze aan een moeilijke zaak werkte, probeerde ze net zoals Randall te denken om tot een oplossing te komen.
“Aan de kant!” schreeuwde Ramirez. “Schiet op! Maak eens wat plaats. Kom op.” Hij legde zijn hand op Avery’s rug en leidde haar naar binnen.
Een tijdje geleden was het grote bakstenen gebouw van politiebureau A7 helemaal gerenoveerd vanbinnen. Men had de metalen bureaus eruit gegooid, en daarmee ook de typische grimmige sfeer van een overheidsinstelling. In de kantoren stonden nu chique zilverkleurige tafels en gekleurde stoelen, en er was een ontvangstruimte gecreëerd die er eigenlijk meer uitzag als een ingang tot een speelparadijs.
Net zoals bij bureau A1, maar dan nog moderner, had de vergaderzaal glazen wanden zodat men over de hele verdieping kon uitkijken. Binnen stond een gigantische mahoniehouten ovale tafel en de zitplaatsen waren uitgerust met een microfoonsysteem en er hing een grote flatscreen-tv.
O’Malley zat al aan de tafel, naast Holt. Aan zijn ene zijde zaten rechercheur Simms en zijn collega en aan zijn andere zijde zaten twee andere personen. Avery ging ervan uit dat dit de forensisch specialist en de lijkschouwer waren. Aan de andere kant van de tafel, bij de deur, waren nog twee plaatsen vrij.
“Ga zitten,” zei O’Malley en hij gebaarde naar hen. “Bedankt voor jullie komst. Geen zorgen, ik zal niet de hele tijd op jullie vingers kijken,” ging hij verder, met een blik op Avery en Ramirez. “Ik wil alleen maar zeker weten dat we allemaal op dezelfde lijn zitten.”
“Jullie zijn hier altijd welkom,” zei Holt met een oprechte genegenheid die gericht was op O’Malley.
“Dank je wel, Will. Laten we beginnen.”
Holt gebaarde naar zijn rechercheur. “Simms?”
“Goed,” zei Simms, “mijn beurt dus. Laten we beginnen met het rapport van de forensische dienst en dat van de lijkschouwer, en daarna zal ik over de rest van de dag vertellen,” zei hij uitdrukkelijk tot hoofdinspecteur Holt, voordat hij zich weer tot de forensisch specialist richtte. “Klinkt dat goed, Sammy?”
Een magere Indiër stond aan het hoofd van het forensische team. Hij was gekleed in pak en stropdas en hield zijn duimen omhoog toen Simms zijn naam noemde.
“Natuurlijk, Mark,” zei hij. “Zoals al gezegd hebben we maar heel weinig aanwijzingen. Het appartement was schoon. Geen bloed, geen tekenen die wijzen op verzet. De camera’s werden gesaboteerd met een lijmspray die je in elke willekeurige doe-het-zelfzaak kunt kopen. We hebben vezels gevonden van zwarte handschoenen, maar ook deze geven ons geen concrete aanwijzingen.”
Rechercheur Simms gebaarde steeds met zijn kin naar Avery. Sammy begreep niet helemaal wie de leiding had. Hij bleef Simms en Holt en alle anderen aanstaren. Uiteindelijk begreep hij het en hij richtte zich tot Avery en Ramirez.
“We hebben echter wel iets gevonden in de haven,” zei Sammy. “De moordenaar heeft ook daar de camera’s gesaboteerd, op dezelfde manier als in het appartementengebouw. Om onopgemerkt in de haven te kunnen komen, moet hij dit hebben gedaan ergens tussen elf uur ’s avonds als de laatste medewerker de jachthaven verlaat, en zes uur ’s morgens voordat de eerste dienst van start gaat. Voordat de andere politieagenten ter plaatse waren, hebben we zowel in de haven als op de boot dezelfde voetafdrukken gevonden. De voetafdruk is van een enkellaars van het merk Redwing en de schoenmaat is vierenveertig. Omdat de linkervoet een diepere afdruk achterlaat dan de rechtervoet, weten we ook dat de dader waarschijnlijk mank loopt vanwege een mogelijke verwonding aan zijn rechterbeen.”
“Uitstekend,” zei Simms trots.
“We hebben ook de getekende ster op de boeg onderzocht,” ging Sammy verder. “Genetisch materiaal hebben we niet gevonden, maar wel een zwarte vezel die gelijkenissen vertoont met de handschoenvezels in het appartement. Een heel interessante aanwijzing dus, met dank aan rechercheur Black,” zei hij en hij knikte Avery toe.
Avery knikte terug.
Holt snoof.
“Tot slot,” zei Sammy, “denken we dat het lichaam in een tapijt gerold werd en naar de haven werd gedragen, omdat er heel veel tapijtvezels op het lichaam zijn gevonden en in de woonkamer duidelijk een tapijt was verdwenen.” Met een knikje gaf hij aan dat dit tot nu toe alles was.
“Dank je wel, Sammy,” zei Simms. “Dana?”
Een vrouw in een witte laboratoriumjas, die eruitzag alsof ze heel graag ergens anders wilde zijn dan in deze ruimte, kwam als volgende aan het woord. Ze was van middelbare leeftijd, had steil, bruin haar tot op haar schouders en een permanente frons op haar voorhoofd. “Het slachtoffer stierf vanwege een gebroken nek,” zei ze. “Er zaten blauwe plekken op haar armen en benen die erop wijzen dat ze op de grond of tegen de muur werd gegooid. Ze is waarschijnlijk al een uur of twaalf dood. Er zijn geen aanwijzingen dat ze verkracht werd.”
Ze leunde naar achteren met haar armen over elkaar.
Simms trok zijn wenkbrauwen op en richtte