Schuilen voor hoge vlammen. Блейк Пирс

Читать онлайн книгу.

Schuilen voor hoge vlammen - Блейк Пирс


Скачать книгу
een of andere reden maakte het hem woest. Zo veel beloften aan gezinnen en aan de aannemers, maar uiteindelijk had het allemaal tot niets geleid.

      In de mist zag hij eruit als een levende vogelverschrikker: lang en broodmager. Met zijn zwarte overjas ging hij bijna helemaal op in de lichtgrijze slierten mist. Het leverde een etherisch tafereeltje op. Hij voelde zich net een geest. Hij voelde zich legendarisch, bijna onoverwinnelijk. Het voelde alsof hij een onderdeel van de wereld was, en de wereld een onderdeel van hem.

      Maar zijn aanwezigheid hier was helemaal niet zo toevallig. Hij had dit al weken geleden zo gepland. Maanden, eigenlijk. En alle jaren daarvoor hadden hem naar dit ultieme ogenblik en deze bijzondere plaats geleid.

      Hij liep door de mist en luisterde naar de geluiden van de stad. De drukte en de herrie speelden zich af op enkele kilometers bij hem vandaan. Hij bevond zich in een vergeten en vervallen deel van de stad, een deel dat hard geleden had onder de economische crisis. Alle hoop en dromen lagen nu verspreid over de met mist bedekte aarde.

      Dit alles wakkerde het vuur in hem aan.

      Hij wachtte geduldig. Hij liep doelloos heen en weer. Hij slenterde door de verlaten straat en liep daarna over het immense bouwterrein waarop skeletten van woningen stonden die nooit een thuis zouden worden. Geduldig wachtte hij tot een andere figuur zou opduiken in de mist. Hij was ervan overtuigd dat het universum hem iemand zou sturen.

      Eindelijk verscheen er iemand.

      Nog voordat de gedaante helemaal in beeld kwam, kon hij het al voelen, daar in het zwakke licht van de ochtendschemering en de sluipende mist. De gedaante was een vrouw.

      Hier had hij op gewacht. Het lot werd hier ter plekke voor zijn neus bepaald.

      Met bonzend hart, maar zo natuurlijk en rustig mogelijk, liep hij verder. Hij deed alsof hij zijn hond riep. In de ijle mist klonk zijn stem helemaal anders: fijn en haperend, net zoals de stem van een geest.

      Uit een van de zakken van zijn lange jas haalde hij de intrekbare hondenriem tevoorschijn die hij de vorige dag gekocht had. “Sweet Pea!” riep hij.

      Het was een naam die goed klonk en die ervoor zou zorgen dat toevallige voorbijgangers hem geen tweede blik zouden gunnen.

      “Sweet Pea!”

      Uit de mist kwam de gedaante van de vrouw dichterbij. Ze maakte een ochtendwandeling met haar hond. Het was een van die arrogante, kleine opdondertjes die hem altijd aan ratten deden denken. Natuurlijk wist hij dit allemaal al over haar. Hij wist zo ongeveer alles over haar ochtendroutine.

      “Alles oké?” vroeg de vrouw.

      Hij kon haar gezicht nu duidelijk zien. Ze zag er veel jonger uit dan hijzelf. Minstens twintig jaar jonger.

      Hij hield de hondenriem omhoog en lachte haar wat verdrietig toe. “Mijn hond is ontsnapt. Ik denk dat ze deze kant op is gelopen, maar ik hoor haar nergens.”

      “O nee,” zei de vrouw.

      “Sweet Pea!” riep hij nog een keer.

      Bij de voeten van de vrouw hief het kleine hondje zijn poot op en pieste. De vrouw leek het nauwelijks te merken. Ze keek nu naar hem. Een blik van herkenning kwam in haar ogen. Ze kantelde haar hoofd ietsje. Een onzekere glimlach kroop naar haar mondhoeken. Ze zette een klein stapje naar achteren.

      Hij liet zijn hand in zijn andere jaszak glijden en hield de hamer stevig vast. Toen hij deze tevoorschijn haalde schrok hij zelf van snelheid waarmee hij dit deed.

      Hij sloeg er hard mee boven op haar hoofd. Het geluid was nauwelijks hoorbaar op het uitgestrekte bouwterrein en in de deken van mist. Tonk.

      Haar ogen werden glazig. Toen ze neerviel, had ze nog altijd die aarzelende glimlach op haar gezicht.

      De kleine hond besnuffelde haar even en keek toen naar hem op. Hij liet een belachelijk klein blafje horen. Toen hij dichterbij kwam gromde het beest zachtjes. Het mormel plaste nog een keer, draaide zich om en rende er toen vandoor met de hondenriem achter zich aan.

      Hij stak de hamer en de hondenriem weer in zijn zakken. Toen keek hij even omlaag naar het lichaam en stak er langzaam zijn hand naar uit. In de dichte mist was alleen het wegstervende geluid van de blaffende hond te horen.

      HOOFDSTUK EEN

      Avery zette de laatste doos neer in de nieuwe flat van haar dochter, en ze kon wel janken. De verhuiswagen was vijf minuten geleden vertrokken en ze besefte dat er nu geen weg terug meer was. Rose had nu haar eigen flat. Avery’s maag trok samen: dit was helemaal anders dan toen ze in een studentenhuis zat, dicht bij haar vrienden en de beveiligingsmedewerkers van de campus.

      Rose zou nu alleen wonen. Avery kon het nog niet accepteren. Nog maar heel kort geleden had Rose door Avery’s laatste zaak in gevaar verkeerd, en Avery voelde zich daar nog altijd ontzettend schuldig over. Avery vond het onverantwoord om Rose nu helemaal alleen te laten wonen na alles wat ze onlangs had meegemaakt. Ze had het gevoel dat ze gefaald had als moeder. Bovendien was ze heel bezorgd en bang. En dat zei wel wat, als een beroemde rechercheur Moordzaken dat vond.

      Ze is achttien, dacht ze. Je kunt haar niet voor eeuwig bij je houden, vooral niet omdat je er toen ze opgroeide ook niet altijd was, of soms zelfs helemaal niet.

      Hoe had Rose zo snel groot kunnen worden? Hoe was ze zo’n mooie, zelfstandige en bewuste vrouw geworden? In elk geval niet Avery’s verdienste, want die was het grootste deel van Rose’s leven niet eens in beeld geweest.

      Los daarvan was ze toch trots toen ze haar dochter haar eigen borden zag uitpakken en deze in haar eigen kasten zag plaatsen. Ondanks haar bewogen kindertijd en haar moeilijke puberteit had Rose toch heel wat bereikt. De toekomst lachte haar toe en begon hier en nu met het opruimen van haar eigen goedkope borden in de kastjes in haar eerste eigen flat.

      “Ik ben trots op je, meid,” zei Avery, terwijl ze door de doolhof van dozen naar Rose toe liep.

      “Hoezo?” vroeg Rose.

      “Omdat je alles overleefd hebt,” zei Avery met een lach. “Ik weet dat ik het je niet gemakkelijk gemaakt heb.”

      “Inderdaad. Maar papa was oké. En dat bedoel ik niet rot tegenover jou.”

      Avery voelde een steek van verdriet. “Dat weet ik.”

      Avery wist dat het voor Rose moeilijk was om dit toe te geven. Avery wist dat haar dochter nog altijd op zoek was naar de basis van hun relatie. Het was al moeilijk genoeg dat ze als moeder en dochter van elkaar vervreemd waren en zich weer moesten verzoenen. Maar beiden waren de laatste tijd ook nog eens door een hel gegaan. Rose was gestalkt door een seriemoordenaar en ze had een tijdje in een safehouse moeten wonen en Avery had moeten herstellen van de posttraumatische stress na de redding van Rose, dus ze hadden allebei nog een hele weg te gaan. En zelfs zoiets eenvoudigs zoals Rose helpen met het verhuizen naar haar nieuwe flat was een grote stap in de richting van het herstel van de band die Avery zo graag met haar wilde.

      En die stap vereiste een soort van normaal leven, wat echter niet altijd aan de orde was in de wereld van een door haar werk geobsedeerde rechercheur.

      Ze liep naar Rose in de keuken en hielp haar met het uitpakken van de dozen waarop ‘keuken’ geschreven stond. Terwijl ze samenwerkten om alles op de juiste plaats te zetten, voelde Avery de tranen weer opwellen.

      Wat is dit nou? Sinds wanneer ben ik zo emotioneel?

      “Red je het wel, denk je?” vroeg Avery om het gesprek op gang te houden. “Dit is niet hetzelfde als een studentenhuis. Je staat er nu officieel alleen voor. Ben je hier wel klaar voor na alles... Nou ja, na alles wat er gebeurd is?”

      “Ja, mam. Ik ben geen klein meisje meer.”

      “Tja, dat is overduidelijk.”

      “Trouwens,” zei ze, terwijl ze het laatste bord in de kast zette en de lege doos aan de kant schoof, “ik ben niet helemaal alleen meer.”

      Nu kwam het. Rose leek wat afwezig de


Скачать книгу