Homo sum: Roman. Georg Ebers
Читать онлайн книгу.op het oog schilderen. Mijne handen waren zwak en toch balden zij zich tot vuisten, als ik aan dat ergerlijk gedrag dacht. Ik zal hem! prevelde ik in mijzelven.
»Daar hoorde ik hoe de deur van het vertrek, waarin ik sliep, werd geopend, en zag hoe drie mannen eerbiedig een vierden naderden. Deze laatste begroette hen waardig maar toch vriendelijk, en rolde een geschrift op, waarin hij gelezen had. Gaarne had ik hem geroepen, maar ik kon de drooge lippen niet openen. Toch zag en hoorde ik alles wat er in de kamer bij mij voorviel.
»Dat kwam mij toen vreemd genoeg voor. Reeds de groet dezer mannen was zoo zonderling. Weldra bespeurde ik, dat hij die op den stoel zat een rechter was, en dat de anderen als klagers kwamen. Zij waren alle drie oud en arm, maar goede menschen hadden hun een stuk grond in gebruik gegeven. Gedurende den tijd van den akkerbouw was de een, een flinke grijsaard met lange witte haren, ziek geweest, zoodat hij ook bij den oogst niet had kunnen medehelpen. Nu zullen zij hem zeker, dacht ik zoo bij mijzelven, zijn aandeel aan het koorn willen onthouden. Doch het kwam gansch anders, uit. De gezonden hadden den kranke het derde deel van het gedorschte in huis gebracht, en de grijsaard weigerde hardnekkig de tarwe aan te nemen, daar hij noch bij het zaaien, noch bij den oogst had medegeholpen. Hij verlangde van den rechter, dat deze den anderen aan het verstand zou brengen, dat hij niet gerechtigd was aan te nemen, wat hij zich inderdaad niet verworven had.
»De rechter had tot hiertoe gezwegen. Thans hief hij zijn verstandig en vriendelijk gelaat op, en vroeg den grijsaard: ‘Hebt gij voor uwe gezellen en voor het gedijen van den arbeid gebeden?’
»Dat heb ik gedaan,” antwoordde de oude.
»Zoo hebt gij hen door uwe voorbidding geholpen,” besliste de rechter. ‘Het derde deel van den oogst is het uwe en gij moogt het behouden!’
»De grijsaard boog; de mannen gaven elkaar de hand, en weldra was de rechter weder alleen in het vertrek.
»Ik begreep niet recht wat er in mij omging. Zoowel de klacht als de uitspraak van den rechter schenen mij onredelijk toe. Toch werd ik door beiden in het hart geroerd. Ik sliep weder in, en toen ik den volgenden morgen gesterkt ontwaakte, kwam de rechter naar mij toe en bood mij geneesmiddelen aan, niet enkel voor het lichaam maar ook voor de ziel, die zeker even diep gewond was als de arme gekwetste leden.”
»Wie was die rechter?” vroeg Stephanus.
»Eusebius, de presbyter van Canobus. Christenen hadden mij halfdood op de straat gevonden en in zijn huis gebracht, want de weduwe Theodora, zijne zuster, was diakones der stad. Zij beiden hebben mij verpleegd, als ware ik werkelijk hun broeder. Eerst toen ik krachtiger was geworden, toonden zij mij het kruis en den doornenkroon van hem, die ook om mijnentwil zooveel smartelijker lijden ondergaan heeft. Zij leerden mij zijne wonden vereeren en de mijne met geduld dragen. Aan het dorre hout der vertwijfeling botte weldra de groene knop der hoop; in plaats van dat ijdel niets aan het einde des levens, toonden zij mij den hemel met al zijne vreugde. Ik werd een nieuw mensch en de toekomst lag voor mij als een eindeloos zalig bestaan. Na den dood, dit leerde ik nu, zal er niets zijn dan de eeuwigheid. De poorten des hemels waren wijd voor mij geopend en te Canobus werd ik gedoopt.
»In Alexandrië had men mij reeds als een afgestorvene betreurd, en mijne zuster Arsinoë had, als mijne erfgename, met haar echtgenoot den praefect mijn landhuis betrokken. Ik liet het gaarne aan haar over en woonde van nu aan weder in de stad om, als de vervolgingen opnieuw mochten beginnen, de broeders te kunnen bijstaan. Dat viel mij gemakkelijk, want door mijn zwager was de toegang tot alle kerkers voor mij geopend. Eindelijk moest ik in het openbaar voor mijn geloof uitkomen en heb ik op de pijnbank en in de porfiergroeven veel moeten lijden. Doch elke smart was mij welkom, daar zij mij het doel van mijn vurig verlangen nader scheen te brengen. Als ik hier op den heiligen berg mij over iets te beklagen heb, dan is het alleen over dit, dat de Heer mij niet verwaardigt tot meerder lijden, daar toch zijn eigen beminde zoon voor mij en elken arme, zulke bittere smarten op zich genomen heeft.”
»Gij heilige man!” prevelde Stephanus en kuste deemoedig Paulus’ schaapsvel; deze scheurde het hem echter uit de hand en zeide mismoedig:
»Ik bid u, laat dat! Wie mij hier in dit leven met eerbewijzen nadert, die werpt mij steenen in den weg op het pad der zaligheid. Thans ga ik naar de bron om frisch water voor u te putten.”
Toen Paulus met de kruik terugkeerde, vond hij Hermas, die zijn vader een morgengroet bracht, eer hij weer naar den senator in de oase-stad ging om nieuwe geneesmiddelen te halen.
ZESDE HOOFDSTUK
Sirona zat voor het open venster van haar slaapvertrek, en liet door eene oude zwarte slavin, die haar echtgenoot in Rome gekocht had, hare blonde haren opmaken. Zij zuchtte, terwijl de slavin met welriekende olie op hare vlakke hand, nu hier dan daar, den glanzenden hoofdtooi van hare meesteres bestreek.
Thans greep de zwarte krachtig in de volle afhangende haren, waarover een gouden glans lag gespreid; zij scheidde ze met beide handen, om met het maken van vlechten te beginnen; doch Sirona weerde haar af en zeide: »Geef mij den spiegel!”
Een tijdlang staarde zij weemoedig op het gladgepolijste metaal. Toen zuchtte zij andermaal, tilde het hazewindhondje, dat aan haar voeten gelegen had, in haar schoot en zeide, terwijl zij het diertje den spiegel voorhield: »Daar, arme Jambo; als wij beiden binnen deze vier wanden wat willen zien, dat ons bevalt, dan moeten wij hier inkijken.”
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.