De Ellendigen (Deel 2 van 5). Victor Hugo
Читать онлайн книгу.was een schaduw, een razernij, een duizelende dwarreling van zielen en moed, een orkaan van bliksemende zwaarden. In een oogenblik waren van de veertienhonderd garde-dragonders slechts achthonderd over; Fuller, hun luitenant-kononel, sneuvelde. Ney ijlde met de lanciers en de jagers van Lefèbvre Desnouettes toe. De vlakte van Mont-Saint-Jean werd genomen, hernomen, en weder genomen. De kurassiers verlieten de cavalerie, om naar de infanterie terug te keeren, of liever, deze gansche ontzaglijke massa’s grepen en hielden elkander zonder dat de een den ander losliet. De carré’s stonden immer pal. Zij werden twaalf keeren bestormd. Vier paarden werden onder Ney gedood. De helft der kurassiers bleef op de vlakte. Deze strijd duurde twee uren.
Het Engelsche leger was er geweldig door geschokt. Er is geen twijfel, of de kurassiers, zoo zij niet bij den eersten aanval door de ramp in den hollen weg verzwakt waren geworden, zouden het centrum over hoop geworpen en de overwinning beslist hebben. Deze buitengewone cavalerie verstomde Clinton, die Talavera en Badajoz had gezien. Wellington, die voor drie vierde gedeelte overwonnen was, bewonderde als een held, en zeide halfluid: splendid! (prachtig).
De kurassiers vernietigden zeven carré’s van de dertien, namen of vernagelden zestig kanonstukken, en veroverden op de Engelsche regimenten zes vaandels, welke drie kurassiers en drie jagers der garde den keizer bij de hoeve van la Belle Alliance brachten.
Wellingtons toestand was verergerd. Deze buitengewone veldslag was als een tweegevecht tusschen twee verwoede gekwetsten, die wederzijds, steeds strijdend en weerstand biedend, al hun bloed verliezen. Wie van beiden zal het eerst vallen?
De worsteling op het bergplat werd voortgezet.
Tot hoe ver de kurassiers zijn geweest, weet niemand te zeggen. Zeker is het, dat den dag na het gevecht een kurassier en zijn paard, beiden dood, tusschen het houtwerk der weegbrug voor de voertuigen te Mont-Saint-Jean werden gevonden, dat is ter plaatse waar de vier straatwegen van Nivelles, Genappe, la Hulpe en Brussel elkander kruisen. Deze ruiter was door de Engelsche gelederen heen gebroken. Een der mannen, die dit lijk wegvoerden, woont nog te Mont-Saint-Jean. Hij heet Dehaze, en was destijds achttien jaar oud.
Wellington voelde zich wankelen. De krisis was nabij.
De kurassiers waren niet geslaagd, in zooverre ’t hun niet gelukt was het centrum te breken. Nu beide partijen het bergvlak bezet hadden, was niemand er uitsluitend meester van, terwijl het grootste gedeelte in allen geval in ’t bezit der Engelschen was gebleven. Wellington had het dorp en het hoogste deel der vlakte; Ney had slechts den top en de glooiing. Van weerszijden scheen men in dien noodlottigen bodem vastgeworteld te zijn.
De verzwakking der Engelschen scheen echter onherstelbaar. Het verlies van dat leger was ontzettend. Aan den linkervleugel vroeg Kempt versterking. – „Ik heb ze niet,” antwoordde Wellington; „dat hij bezwijke!” – Schier in dezelfde minuut vroeg Ney – een zonderlinge samenloop, die de uitputting der beide legers schetst – infanterie aan Napoleon, en Napoleon riep: „Infanterie! Van waar zou ik ze halen? Meent hij dat ik ze kan maken?”
Het Engelsche leger had evenwel het meest geleden. De verwoede aanvallen dezer geweldige escadrons met ijzeren kurassen en stalen harnassen hadden de infanterie vermorzeld. Eenige mannen om een vaandel duidden de plaats van een regiment aan; sommige bataljons werden nog slechts door een kapitein of luitenant gecommandeerd; de divisie-Alten, die reeds bij la Haie-Sainte zoo geducht geleden had, was schier geheel vernietigd; de moedige Belgen der brigade Van Kluze lagen in het koren langs den weg van Nivelles gezaaid; er was schier niets over van de Hollandsche grenadiers, die in 1811 in onze gelederen Wellington in Spanje bevochten, en in 1815 weder met de Engelschen vereenigd Napoleon bestreden. Het verlies aan officieren was aanzienlijk. Lord Uxbridge, die den volgenden dag zijn been liet begraven, had de knie verbrijzeld. Waren in dezen strijd der kurassiers aan de zijde der Franschen Delord, l’Héritier, Colbert, Dnop, Travers en Blancard buiten gevecht gesteld, aan de zijde der Engelschen waren Alten en Barne gekwetst, Delancey, Van Meeren, Ompteda gesneuveld, de staf van Wellington gedecimeerd, en Engeland had het slechtste deel in deze bloedige schaal. Het 2e regiment der garde te voet had vijf luitenant-kolonels, vier kapiteins en drie vaandrigs verloren; het eerste bataljon van het 30e regiment infanterie had vier-en-twintig officieren en honderd twaalf soldaten verloren, van het 79e Bergschotten waren vier-en-twintig officieren gekwetst, achttien officieren en vierhonderd vijftig soldaten gesneuveld. Het geheel Hanoversche huzarenregiment van Cumberland, met zijn kolonel Hacke aan ’t hoofd, had vóór het gevecht den teugel gewend en vluchtte door het bosch van Soignes, het bericht der nederlaag tot Brussel verspreidende. De kolonel werd later gevonnist en afgezet. De artillerietrein, de voortreinen, de bagagewagens, de ziekenwagens vol gekwetsten namen, toen zij de Franschen zagen veld winnen en het bosch naderen, daarin de vlucht. Van Vert-Coucou tot Groenendaal, langs een uitgestrektheid van bijna twee uren in de richting van Brussel, was er een ongelooflijk gedrang van vluchtelingen, zooals nog levende getuigen heugt. De schrik was zoo groot, dat hij den prins van Condé te Mechelen en Lodewijk XVIII te Gend bereikte. Uitgezonderd de zwakke reserve, die achter de ambulance, in de hoeve van Mont-Saint-Jean, was geëchelonneerd, en de brigaden Vivian en Vandeleur, die aan den linkervleugel stonden, had Wellington geen cavalerie meer. Een aantal batterijen waren gedemonteerd. Deze feiten zijn door Siborne erkend; en Pringle, die de ramp overdrijft, zegt zelfs, dat het Engelsch-Hollandsch leger tot vier-en-dertig duizend man was ingekrompen. De „ijzeren hertog” bleef kalm, maar zijn lippen waren verbleekt. De Oostenrijksche commissaris Vincent, de Spaansche commissaris Alava, die bij den Engelschen staf den veldslag bijwoonden, hielden den hertog voor verloren. Te vijf uren zag Wellington op zijn horloge, en men hoorde hem deze sombere woorden mompelen: „Blücher, of de nacht!”
’t Was omstreeks dit oogenblik, dat een verwijderde lijn van bajonetten op de hoogten, in de richting van Frischemont schitterde.
Hier begint het keerpunt van dit reusachtige drama.
Elfde hoofdstuk.
Een slechte gids voor Napoleon, een goede gids voor Bulow
Men kent de grievende teleurstelling van Napoleon; hij verwachtte Grouchy, en Blücher kwam; de dood in plaats van het leven.
Het lot heeft zulke wendingen; men verwacht de wereldheerschappij, en vindt Sint-Helena. Indien de kleine herder, die Bulow, den onderbevelhebber van Blücher, tot gids diende, hem had geraden het bosch uit te trekken boven Frischemont in plaats van beneden Plancenoit, de negentiende eeuw zou wellicht een geheel ander voorkomen hebben, Napoleon had dan den slag van Waterloo gewonnen. Immers langs iederen anderen weg dan dien beneden Plancenoit, zou het Pruisische leger aan een laagte zijn gekomen, die voor de artillerie onbruikbaar was, en Bulow zou niet zijn aangekomen. En langer dan een uur, de Pruisische generaal Muffling verklaart dit, zou Wellington zich niet meer hebben kunnen staande houden; „de slag ware verloren geweest.”
Men ziet, ’t was hoog tijd dat Bulow kwam. Hij had trouwens veel oponthoud gehad. Met het krieken van den dag had hij Dion-le-Mont verlaten, waar hij gebivouakkeerd had. Maar de wegen waren onbruikbaar en zijn divisiën bleven in de modder steken. De kanonnen zonken er tot aan de assen in. Bovendien had men de Dyle over de smalle brug van Wavre moeten passeeren; de straat die naar de brug voerde was door de Franschen in brand gestoken; de kruitwagens en de artillerietrein konden niet tusschen twee rijen brandende huizen gaan en moesten wachten tot de brand gebluscht was. Het was middag eer de voorhoede van Bulow Chapelle-Saint-Lambert had kunnen bereiken.
Zoo het gevecht twee uren eerder was begonnen, was het te vier uren geëindigd geweest, en Blücher zou in den door Napoleon gewonnen slag zijn gevallen. Zoo onmetelijk zijn de toevalligheden, in betrekking tot het oneindige, dat ons begrip te boven gaat.
Tegen den middag had de Keizer voor het eerst met zijn kijker iets aan den verren horizont bespeurd, dat zijn aandacht trok. Hij had gezegd: – Ik zie ginds een wolk, die mij troepen toeschijnt. Daarop had hij aan den hertog van Dalmatie gevraagd: Soult, wat ziet gij naar den kant van Chapelle-Saint-Lambert? – De maarschalk, na zijn kijker te hebben gericht, had geantwoord: – Vier of vijf duizend man, Sire. Zeker Grouchy. – Maar in den nevel bleef alles onduidelijk. Al de kijkers van den generalen staf hadden de door den Keizer aangewezen „wolk” bestudeerd. Sommigen hadden gezegd: ’t Zijn colonnes, die halt houden. De meesten hadden gezegd: ’t Zijn boomen, ’t Was waar, dat de wolk zich niet bewoog. De Keizer had ter verkenning van