De Ellendigen (Deel 5 van 5). Victor Hugo
Читать онлайн книгу.geheele barricade schoot; de losbranding was vreeselijk; een rookwolk overdekte en omhulde het kanonstuk en de manschappen; na eenige seconden verdween de rookwolk, en het kanon en de manschappen kwamen weder te voorschijn; die het geschut bedienden rolden het langzaam, regelrecht en zonder overhaasting voor de barricade.
Niemand was getroffen. Toen richtte de kommandant het stuk, met den ernst en de bedaardheid van een sterrenkundige, die een telescoop richt.
„Bravo, kanonniers!” riep Bossuet.
En de geheele barricade klapte in de handen.
Een oogenblik later stond het kanon in het midden der straat, schrijlings op de goot, en richtte zijn vreeselijken mond tegen de barricade.
„Nu aan ’t werk!” riep Courfeyrac. „Ziedaar den bullebak. Na den oorveeg, de vuistslag. Het leger steekt zijn grooten klauw naar ons uit. De barricade zal geducht geschud worden. Het geweer tast en beproeft, het kanon grijpt en bijt.”
„’t Is een achtponder, nieuw model en van brons,” voegde Combeferre er bij. „Zulke stukken zijn onderhevig aan springen, wanneer men meer dan tien deelen tin op honderd deelen koper neemt. Te veel tin maakt ze te week. Daardoor komt het, dat er zich blaadjes en gaatjes in den loop vormen. Ten einde dit gevaar te voorkomen en de lading te kunnen versterken zou men misschien tot de handelwijze der veertiende eeuw moeten terugkeeren, namelijk een reeks van gesoldeerde stalen ringen om het stuk leggen.”
„In de zestiende eeuw,” merkte Bossuet op, „had men gegleufde kanonnen.”
„Ja,” antwoordde Combeferre, „dit vermeerdert wel de werpkracht, maar vermindert de juistheid van het schot. Wanneer men op korten afstand schiet, heeft de kromme lijn niet de gewenschte juistheid, de parabool is te groot, de weg dien het werptuig volgt is niet recht genoeg om te treffen. Dit gebrek aan spanning van de kromme lijn van het werptuig der gegleufde kanonnen in de zestiende eeuw ontstond door de zwakke lading, welke deze soort van kanonnen vorderen, zoowel voor het behoud der affuiten als anderszins. Kortom, het kanon, deze despoot, kan niet wat het wil; kracht is een groote zwakheid. Een kanonskogel legt slechts zeshonderd mijlen in het uur af; het licht zeshonderd mijlen in een seconde. Zoo groot is het overwicht van Jezus Christus op Napoleon.”
„Laadt opnieuw,” zei Enjolras.
Hoe zou zich de bekleeding der barricade onder den kogel houden? Zou men bres schieten? Dit was de vraag. Terwijl de opstandelingen hun geweren weder laadden, laadden de artilleristen het kanon.
De angst was groot in de barricade.
Het schot ging af en donderde.
„Present!” riep een vroolijke stem.
Juist op het oogenblik, dat de kogel tegen de barricade sprong, sprong Gavroche er in.
Hij kwam van den kant der Zwanenstraat en was vlug over de nevenbarricade tegenover de stegen der kleine Truanderie geklauterd.
Gavroche had meer uitwerking in de barricade dan de kogel.
De kogel had zich in het puin begraven en hoogstens een wiel van den omnibus verbrijzeld, en de oude kar van Anceau stuk geschoten, ’t geen de barricademannen, toen zij het zagen, in lachen deed uitbarsten.
„Gaat zoo voort,” riep Bossuet tot de artilleristen.
Achtste hoofdstuk
De artilleristen nemen het ernstig op
Men omringde Gavroche.
Maar hij had den tijd niet, iets te verhalen. Marius nam hem huiverend ter zijde en vroeg:
„Wat komt ge hier doen?”
„Wel,” hernam de knaap. „En gij dan?”
En met stoute onbeschaamdheid zag hij Marius strak aan.
Zijn oogen werden grooter door de fiere helderheid welke er in lag.
Op strengen toon hernam Marius:
„Wie heeft u gezegd terug te komen? Hebt ge ten minste mijn brief bezorgd?”
Gavroche was niet geheel zonder bekommering ten aanzien van dien brief. In zijn haast om naar de barricade terug te keeren, had hij er zich veeleer van ontdaan, dan hem bezorgd. Hij moest zich zelven bekennen dat hij hem te lichtvaardig aan den onbekende had ter hand gesteld, wiens gezicht hij zelfs niet duidelijk had kunnen onderscheiden. ’t Is waar, dat die man blootshoofds was, maar dit was niet voldoende. Kortom hij deed zich te dier zake kleine verwijtingen en vreesde berisping van Marius. Om zich uit de verlegenheid te redden, nam hij het eenvoudigst middel te baat: hij loog afschuwelijk.
„Burger,” zeide hij, „ik heb den brief aan den portier gegeven. De dame sliep. Zoodra zij ontwaakt, zal zij den brief hebben.”
Marius had met de zending van dien brief een dubbel oogmerk gehad: Cosette vaarwel te zeggen en Gavroche te redden.
Hij moest zich met de helft van ’t geen hij wilde tevreden stellen.
De zending van zijn brief en de tegenwoordigheid van den heer Fauchelevent in de barricade, verscheen voor zijn geest als een zonderlinge toevalligheid. Hij wees Gavroche den heer Fauchelevent en vroeg:
„Kent ge dien man?”
„Neen,” zei Gavroche.
Zooals men zich herinnert, had Gavroche inderdaad Jean Valjean slechts in de duisternis gezien.
De sombere, ziekelijke gissingen, welke in Marius geest ontstaan waren, verdwenen. Kende hij de meeningen van den heer Fauchelevent? Misschien was Fauchelevent republikein. In dat geval was zijn tegenwoordigheid bij dit gevecht zeer natuurlijk.
Intusschen was Gavroche reeds aan het andere einde der barricade en riep: „mijn geweer!”
Courfeyrac deed het hem teruggeven.
Gavroche verwittigde „de kameraden,” zooals hij hen noemde, dat de barricade omsingeld was. Met de grootste moeite was hij teruggekomen. Een bataljon linietroepen, wier geweren in de kleine Truanderie gekoppeld stonden, hield de Zwanenstraat in het oog; terwijl aan de tegenovergestelde zijde de municipale garde de Predikersstraat bezette. Tegenover zich had men het gros des legers.
Na deze mededeeling voegde Gavroche er bij:
„Ik vergun u hen behoorlijk te begroeten.”
Ondertusschen loerde Enjolras met gespitste ooren aan zijn schietgat.
De aanvallers, ongetwijfeld weinig tevreden met de uitwerking van hun kanonschot, hadden het niet herhaald.
Een compagnie infanterie had het einde der straat achter het kanonstuk bezet. De soldaten namen de steenen uit de straat en maakten daarvan tegenover de barricade een kleinen, lagen muur, een soort van borstwering, niet veel hooger dan achttien duim. Aan den linkerhoek dier borstwering zag men het hoofd eener kolonne van een bataljon der voorstad, dat in de straat St. Denis stond geschaard.
Enjolras, die luisterde, meende het eigenaardig gerucht te hooren der schrootbussen, wanneer zij uit de kruitwagens worden genomen en zag den kommandant van het stuk den mond van het kanon een weinig links richten. Toen begonnen de artilleristen het stuk te laden. De kommandant nam zelf de lont en bracht die aan het zundgat.
„Bukt! Bij den muur!” riep Enjolras, „allen op de knieën langs de barricade!”
De opstandelingen, die verspreid voor de herberg stonden en bij Gavroches komst hun posten hadden verlaten, ijlden dooreen naar de barricade; maar vóór dat Enjolras’ bevel volbracht was, geschiedde een losbranding met het vreeselijk gekraak van schrootvuur. ’t Was werkelijk een schrootschot.
Het schot was gericht op de snijding der barricade, was langs den muur geschampt en had twee man gedood en drie gekwetst.
Indien dit zoo voortging was de barricade niet lang te verdedigen. Het schroot kwam er in.
Er ontstond een rumoer van ontsteltenis.
„Laat ons ten minste het tweede schot beletten,” zei Enjolras.
Hij liet zijn geweer zinken en mikte op den kommandant van het stuk, die, over het kanon gebogen, het op een bepaald punt richtte.
Deze