Schuilen voor hoge vlammen. Блейк Пирс
Читать онлайн книгу.die lange, zwarte, deftige jassen die zakenmannen vaak dragen. Zo’n jas die tot de knieën komt.”
“Zoals een overjas,” zei Avery.
“Ja,” zei Donald. “Dat is het.”
Avery had geen vragen meer en besefte dat dit verhoor met hun enige getuige niet meer duidelijkheid zou brengen. Terwijl ze nadacht over wat ze Donald nog zou kunnen vragen, kwam Ramirez de kamer weer binnen.
“Ik moet gaan,” zei Ramirez. “Connelly wil dat ik hem help bij een zaak ergens bij de universiteit van Boston.”
“Geen probleem,” zei Avery. “Ik denk trouwens dat we hier klaar zijn.” Ze richtte zich tot Donald en zei: “Hartelijk dank voor uw tijd, meneer Greer.”
Donald liep met hen de flat uit naar de entreehal van het gebouw en wuifde toen ze in de auto stapten.
“Kom je met me mee?” vroeg Ramirez, terwijl ze de straat uit reden.
“Nee,” zei ze. “Ik denk dat ik nog even een bezoekje breng aan de plaats delict.”
“In Kirkley Street?” zei hij.
“Ja. Neem jij de auto maar om Connelly te helpen met dat klusje dat hij voor je heeft. Ik neem wel een taxi terug naar het bureau.”
“Weet je het zeker?”
“Ja, ik heb toch geen andere...”
“Geen andere wat?”
“Verdorie!”
“Wat is er?” vroeg Ramirez bezorgd.
“Rose. Ik had met haar afgesproken om samen iets te doen. Ik had haar een meidendagje beloofd. En het ziet ernaar uit dat dat niet zal kunnen doorgaan. Ik moet haar alwéér teleurstellen.”
“Ze zal het wel begrijpen,” zei Ramirez.
“Nee, ze zal het helemaal niet begrijpen. Ik stel haar altijd teleur.”
Ramirez had hierop geen antwoord. Het bleef stil in de auto tot ze bij Kirkley Street kwamen. Ramirez stopte bij de stoeprand, recht tegenover de plaats delict van die ochtend. “Wees voorzichtig,” zei hij.
“Doe ik,” zei ze. Tot haar eigen verbazing leunde ze naar voren en gaf ze hem een vluchtige kus op de mond.
Daarna stapte ze uit de auto en ging meteen op onderzoek uit. Ze was zo geconcentreerd dat ze nauwelijks merkte dat Ramirez wegreed.
HOOFDSTUK ZES
Nadat Avery nog eens goed naar de plaats delict had gekeken, draaide ze zich om en staarde naar de straat. Haar blik volgde het pad dat Donald Greer had genomen tot op de plaats aan haar rechterzijde waar Kirkley uitkwam op Spring Street. Ze liep de straat door tot ze bij het kruispunt kwam en ging de hoek om.
Terwijl ze door de straat liep, kwamen er verschillende gedachten bij haar op. Was de moordenaar de hele tijd te voet geweest? Als hij inderdaad te voet was, waarom kwam hij dan vanuit Spring Street, een straat die net zo verlaten en verwaarloosd is als Kirkley? Of misschien was hij met de auto gekomen. Als dat zo was, waar had hij dan geparkeerd? Als de mist dicht genoeg was geweest die morgen, had hij net zo goed in Kirkley kunnen parkeren zonder dat iemand hem zag.
Als de man met de lange jas inderdaad de moordenaar was, dan had hij deze zelfde route minder dan acht uur geleden gelopen. Ze probeerde zich de hele omgeving in een dichte ochtendmist voor te stellen. Het was zo’n verlaten deel van de stad dat dat helemaal niet zo moeilijk was. Terwijl ze naar de plaats liep waar het skelet en de scherven gevonden werden, zocht ze naar plekken waar de moordenaar zich had kunnen schuilhouden.
Eigenlijk waren dat er heel wat. Hij had zich op maar liefst zes percelen en in twee zijstraten kunnen verstoppen. Als de mist die morgen dicht genoeg was geweest, zouden deze locaties voor ruim voldoende dekking hebben gezorgd.
Dat bracht haar op een interessante gedachte. Als de man zich inderdaad daar had verstopt, dan had hij Donald Greer zomaar voorbij laten lopen. Dit sloot meteen de mogelijkheid uit dat de moord een daad van puur geweld was. Iemand die tot zulk geweld in staat was, had Donald niet zo makkelijk voorbij laten gaan. Integendeel, in de meeste gevallen zou Donald zelf het slachtoffer geworden zijn.
Als ze nog extra bewijs nodig had dat het lichaam op een andere plaats werd verbrand, dan was dit het wel. Misschien was het voorwerp dat de man onder zijn jas verstopte wel een doos met de overblijfselen van het lichaam dat hij op het bouwterrein achterliet.
Het leek logisch en langzaam begon ze een steeds sterker gevoel te krijgen dat ze iets bereikte. Ze begon alles wat beter te begrijpen.
Ze liep naar het bouwterrein waar de resten waren gevonden. Efficiënt en snel, net zoals altijd, had O’Malley de agenten al de opdracht gegeven om de plaats delict te verlaten. Ze nam aan dat hij dat meteen had gedaan zodra de forensische dienst was geweest en het stoffelijk overschot had meegenomen.
Ze liep tot waar de botten en de as werden achtergelaten en stond daar gewoon een tijdje om zich heen te kijken. Het modderige stuk achter het bouwterrein was nu heel duidelijk zichtbaar. Het was heel dichtbij eigenlijk, en veel minder open dan het bouwterrein. Waarom zou iemand een skelet in het midden van een open bouwterrein achterlaten in plaats van bij een overwoekerde beek? Waarom had iemand deze resten niet in modder of stilstaand water achtergelaten?
Dat was een vraag waar ze al over bezig waren geweest. En in haar gedachten was het antwoord: omdat ze te maken hadden met een seriemoordenaar.
Omdat hij wil dat mensen zijn werk zien. Hij is er trots op en hij is arrogant.
Ze dacht dat hij ook heel slim moest zijn. Hij had zich in de dichte mist verscholen, wat erop wees dat hij zijn daad goed gepland had. Hij had waarschijnlijk het weerbericht gevolgd, zodat hij zeker wist dat er die dag een dichte mist zou hangen. Hij moest ook de omgeving vrij goed kennen. Er was een grondige planning voor nodig geweest.
En vuur... Hij moest veel over vuur weten. Een lichaam zo perfect laten verbranden, zonder dat dit verkoolt of anderszins de botten aantast, wijst op toewijding en geduld. De moordenaar moest bovendien heel veel verstand hebben van vuur en verbrandingsprocessen.
Verbranden, dacht ze. Vuur.
Terwijl ze de plaats delict nog eens onderzocht en zich voorstelde hoe de moordenaar op diezelfde plaats had gestaan, kreeg ze het gevoel dat ze iets miste, dat hier ergens een belangrijke aanwijzing lag, pal voor haar neus.
Het enige wat ze echter zag, was een moerassige en modderige kreek aan de achterzijde van het bouwterrein en de afgebakende rechthoek waar een arm slachtoffer was gedumpt, als een hoop afval.
Ze bekeek het lege perceel nog een keer en vroeg zich af of de plaats waar de resten waren gevonden misschien niet zo belangrijk was als ze dacht. De moordenaar had vuur gebruikt en misschien wilde hij hiermee iemand, het slachtoffer of de politie, iets duidelijk maken. Misschien kon ze zich beter daarop concentreren.
Opeens schoot haar iets te binnen. Ze pakte haar telefoon en belde het dichtstbijzijnde taxibedrijf om haar te komen ophalen. Toen ze de taxi besteld had, scrolde ze door haar contacten en staarde ze vijf seconden lang naar de naam van haar dochter.
Het spijt me, Rose, dacht ze.
Ze tikte op de beltoets en terwijl haar hart een beetje brak, bracht ze de telefoon naar haar oor.
Bij de derde beltoon antwoordde Rose. Meteen hoorde Avery de vreugde in haar stem. Op de achtergrond hoorde ze zachte muziek spelen. Ze stelde zich voor hoe Rose zich klaarmaakte voor hun middagje uit en meteen haatte ze zichzelf.
“Hoi, mam,” zei Rose.
“Hoi, Rose.”
“Is er iets?”
“Rose...” zei ze, terwijl ze de tranen voelde komen. Ze staarde naar het lege perceel achter zich en probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat ze dit wel móést doen, en dat Rose het op een dag zou begrijpen.
Avery hoefde