Naakt model. Adama van Scheltema Carel Steven
Читать онлайн книгу.gesticht – de stumper.
Henri. En gaat het nog niet beter?
Cor. Och dat wordt immers nooit beter, hè – idioot blijft idioot – dat zeggen de heeren doktoren ook.
Oompje. Tja!
Cor (tot Oompje). Doe jij nou maar niet of jij je er wat van aantrekt – al is het van je eigen!
Oompje (maakt schouderophalend een afwerend gebaar).
Cor. ’t Is me wat moois, zoo naar boven te loopen, net dat ik weg moet! Over een uur gaat de trein al, godnogantoe – en dat zal je nou altijd gebeuren als ik er heen moet, hè; als het op het nippertje loopt, is ie nooit te vinden. Een fatsoenlijk man brengt zijn vrouw naar de trein! En biecht jij nou es op: – wat had je hier boven nou op eens weer uit te voeren, net dat ik weg moet, hè? ’t Is hier bij mijnheer Henri niks gedaan voor zoo’n oude snoeper als jij!
Henri (wuift afwerend geruststellend met de hand).
Oompje. Me lieve mensch, ik had eenvoudig een nieuw doekie noodig (grinnikend over den rug van zijn hand wrijvend) een nieuw velletje.
Cor. Ajasses, schei toch uit met je „nieuwe velletjes”! Als je zoo bent, kan ik je eenvoudig niet uitstaan.
Oompje. Tja – het was anders voor jou, melieve: – ik zou toch nog zoo graag es een nieuw koppie van je maken.
Cor. Hoor nou zoo’n ouwe slampamper! Hij houdt me weer rejaal voor de gek – o, ’t is zoo’n rakkert! (oompje bij zijn mouw vattend). Nou maar zeg es ouwe heer – nou gaan we subiet naar beneden hoor.
Henri. – Nou, wat de oogen aangaat (half tegen oompje, half tegen Cor) – ze heeft nog een paar mooie oogen.
Cor (oompjes mouw weer loslatend). O zoo! mijnheer Henri, mijn oogen…
Oompje. Tja – maar voor naakt model – dat gaat toch niet meer.
Cor. Hoor hem! – hoor dat nou! (zij slaat zich op de gespannen buste). Daar kunnen die jonge brutale krengen van tegenwoordig niet tegenop, hoor – die platvisschen! Dat mag nog gezien worden, mijnheer Henri! En dat wisten de heeren aan de Academie vroeger ook wel: – ze hadden mij er o zoo graag gehad voor naakt model, – maar ik wou niet hè – altijd particulier model bij de jongens geweest – en altijd in alle eer en deugd, hoor.
Henri (voor zich heen). De uitzonderingen daargelaten.
Cor (hem maar half verstaande, dreigt hem met den vinger). Ja, gelooft u dat maar niet, mijnheer Henri! In ónzen tijd, toen was het nog een mooi vak, in ónzen tijd toen was het nog „echt”, hè, – maar tegenwoordig halen de jongens maar alles van de straat – van die meiden, die niet eens een dramatische stand kunnen houden – afijn, ik trek me van de heele beweging niks meer an, hoor. Maar hij – ! – zoo’n oude snoeper, hè – wilt u wel gelooven, dat ie nog wel es graag de kat in ’t donker zou willen knijpen? (oompje weer bij den mouw vattend). Zult u vandaag een oogje op hem houden, mijnheer Henri?
Henri. Dat beloof ik.
Cor (oompje aan zijn sik trekkend). Ga je mee, ouwe doordraaier?
Oompje (zijn arm om haar heenslaande). Precies! – zoo’n snoepertje – en nog zoo elegant! – (zij gaan samen, elkaar uitgeleidend, naar de deur, waar oompje zich nog even tot Henri keert, met den vinger naar beneden wijzend). Dus – ?
Henri (knikt lachend. Cor en oompje af).
DERDE TOONEEL
Henri (klopt glimlachend zijn pijpje uit, en gaat schouderophalend weer voor zijn ezel zitten; voor zich heen mompelend). „In ónzen tijd” – „in ónzen tijd!” – (zijn hoofd schuddend) en dan zóó te blijven hangen! (er wordt geklopt). Ja! (over zijn schouder omkijkend). Ah!
Nellie (mooi figuurtje van omstreeks twintig, trouwhartige oogopslag in een niet heel sterk geteekend, maar jong en levendig gezichtje, stadsteint bij donkerbruin haar. Naar binnen trippend). Daar ben ik!
Henri. Nou, het werd ook hoog tijd hoor, – ik zit te wachten – ìk wacht! (opspringend) en nou gaan we meteen beginnen!
Nellie (rustig voor den schoorsteenmantel haar hoed afdoend). Wel, wat heb je weer een haast – ik mag toch wel even uitblazen? (ze gaat op de bank zitten).
Henri. Nee: – één zoen, en dan beginnen! (hij komt naast haar zitten, zoent haar, neemt haar handje en zoent in haar hals).
Nellie. Nou – ! nou!
Henri. Dat is om op streek te komen! – Oompje was hier, en Cor.
Nellie. Die ouwe draak óók? – en wat hadden ze?
Henri. Oompje kwam eerst, hè – vragen of ik Tootje stuurde – je weet toch, dat ik Tootje voor vanmiddag besteld had, om es te probeeren voor de linksche figuur – ? Alleen maar es om een indruk – (als Nellie betrekt) – nou daar hoef je niet zoo van op te kijken, want ik kan haar juist niet gebruiken, omdat die nieuwe leerling van me komt, – ik had de heele Tootje vergeten. Nou, dan kan ze meteen naar oompje – tante Cor moest weer uit stad – je begrijpt! – en toen kwam zij hem zelf halen, hoor. (zij lachen samen). Ja hè, om er zoo in te loopen: haar te trouwen! Ofschoon: zij zorgt goed voor hem – hij verdient eigenlijk niet beter, – maar toch – (haar van terzij aanziend, terwijl hij met een lachje opstaat). Nee Nellie – „trouwen” dat doen we lekker niet, hè?
Nellie (wat betrokken). ’t Wordt je ook niet gevraagd.
Henri. Nou ja, dat is toch onzin, je kan het toch samen goed hebben, je kan toch van elkaar houden – maar: trouwen, (voor zich heen) die schildershuwelijken met…
Nellie. ’t Wordt je ook niet gevraagd.
Henri. Verduveld, daar heb ik het toch al zoo dikwijls met je over gehad! Dat heb je toch zelf wel meegezegd: liefde moet vrij zijn – en kunst moet vrij zijn, – dat kun je niet binden. Als liefde vrij is, dan is ze juist het zekerst en het mooist Nel, dan is ze echt, – maar trouwen – ? – dan zet je je liefde onder een stollepie – dat is immers onzin!
Nellie. ’k Weet wel, dat je niet van me houdt.
Henri. Wel God nog toe – „niet van je hou” – ! Ach meid, ik houd immers juist veel te veel van je – hè? (verliefd). Klein dierage, dat me telkens er uit haalt! – Ik moest juist wat minder van je houden, dan ging het werk beter – want telkens zie ik jou en niet mijn werk: dàn ben ik er in – en dàn weer lig je me aan te kijken met je bruine oogen – dan zie ik niks dan je oogen – o, jullie – jullie! – En dat weet je ook bliksems goed!
Nellie (gauw bijgetrokken). Nou, ik mag er toch ook wel wàt van hebben. (aanhalig). Ik ben nou toch alleen maar voor jou, – en als ik nog es voor anderen zit, is het toch alleen maar gekleed – en als jij het niet wilt, dan doe ik dàt ook niet!
Henri. Je bent een snoes! – Wacht: (hij haalt uit de kast een papiertje met bonbons) kijk eens – , dat heb ik voor je bewaard, van Zondag, bij mijn familie – verjaardag van m’n zuster.
Nellie. Oh – ! – dat is nou weer lief van je – je bènt wel lief!
Henri. En nou gaan we beginnen!
Nellie. (geeft hem een zoen, en begint haar blouse los te maken).
Henri. Nee, vandaag alleen de kop – ik moet nou eerst de kop nog wat beter hebben. (hij gaat voor den ezel zitten).
Nellie. O – (zij neemt een half liggende pose aan als op de schilderij, met de armen onder haar hoofd). Zoo – nietwaar?
Henri. Ja – nee, wacht: (hij staat op en verlegt haar hoofd wat, waarbij hij haar kriebelt).
Nellie