Naakt model. Adama van Scheltema Carel Steven
Читать онлайн книгу.schildert. Stilte).
Nellie (voor zich heen). – Zoo – was die Cor hier – wat een mensch, hè.
Henri (schilderend). Nou – (stilte).
Nellie. Ik kan niet begrijpen, dat die model is geweest – hè – ?
Henri. Nee – (stilte).
Nellie. En oompje, – aardige man wel – wèl aardig – maar mìjn man is toch nog veel aardiger – (stilte. Voor zich heen, terwijl zij telkens met haar schoentje een wip in de lucht geeft) – Hénri – Hárri – Hánni – Hénk – Hénnie – nee: Hánnie, dat vind ik het leukst (vleierig) – „Hánnie” – !
Henri (schilderend). Nee: „Henri” (even korzelig opkijkend met nadruk) „Hén-rì”! (stilte).
Nellie (in zijn zelfden toon). Hén-rì – en Nél-liè – . (stilte). Zeg, heb ik je wel es verteld, dat ik een neef heb, die ook Henri heet? – maar die noem ik Henk.
Henri. Nou ja, maar houd nou es je mond! (stilte. Er wordt geklopt). Ja – !
VIERDE TOONEEL
Herman (van ongeveer eenzelfden leeftijd als Henri, maar blijkbaar uit armer stand afkomstig. Met z’n bleeke, aldoor klamme voorhoofd, zijn vlas-rossig haar, en zijn ietwat te hooge schouders, maakt hij een niet heel gezonden indruk. Hij draagt een ouderwetsche, groen geworden pelerine. Voorzichtig de deur openend en naar binnen ziend). Mag ik binnen komen – ?
Henri (omziende). O, ben jij het! – kom binnen! – (schilderend). Lang niet gezien!
Herman (verrast ook Nellie te vinden, komt aarzelig binnen). Nee – hoe gaat het, – (drukt Henri, daarna ook Nellie de hand) zoo – dat tref ik!
Nellie (heeft bij Hermans binnenkomen even opgezien, maar dadelijk dezelfde pose bewaard, waarin zij zich, totdat Henri opstaat, niet meer beweegt, – hem de hand drukkend). Dag. – !
Henri (wenkt met penseel). Ga zitten – ga zitten.
Herman (blijft achter Henri staan en ziet beurtelings naar de schilderij en naar Nellie). Lief – lief – !
Henri. Nee, heelemaal niet lief – „lief” wordt het heelemaal niet!
Herman (verward). Nee – ik bedoel – de – het – ik bedoel – (hij keert zich wat verlegen om en zoekt een stoel).
Henri (schilderend). Jawel – jij zou er wel iets liefs van maken.
Nellie (vergoelijkend). Nou maar hij heeft laatst een heel mooi van me gemaakt, vroeger – gekleed – met die blauwe blouse – (met haar oogen tot Herman) weet je nog wel?
Herman (onhandig). Ik bedoel – je model: het model is lief. (Nellie zet een pruimemondje en Henri lacht meesmuilend. Met den rug van zijn hand over zijn voorhoofd vegend, zich herstellend). Ik kwam eigenlijk juist om Nellie, hè – dat wil zeggen: (tot Nellie) ik had het nieuwe adres na je verhuizing nog niet – enne – nou kwam ik hier es even oploopen – ik dacht, dat Henri het nummer misschien wel zou weten, – ik wist wel: zelfde straat…
Nellie. Honderd-drie-en-veertig twee hoog.
Herman. O – wacht: (hij noteert zorgvuldig in een notitieboekje) „honderd-drie-en-veertig – twee hoog”, – ik had idee, zie je…
Henri (schilderend). Ja – maar ik kan haar niet missen, hoor!
Herman. Nou ja, het is natuurlijk alleen om maar al vast af te spreken; (achter hem staande) ik zie, je bent met haar nou toch betrekkelijk gauw klaar – en dan —
Henri. „Mee klaar”? – (hij duwt palet en penseelen weg, opspringend) „mee klaar”? – ik kom er nooit mee klaar! Telkens ben ik er weer uit: dan dít, dan dàt, aldoor weer wat anders – ik kan er verduveld nòòit inblijven!
Herman. O – maar als ik ongelegen kom… (hij maakt beweging om te vertrekken).
Henri. Wel nee, wel nee kerel – nee, dat is de bedoeling niet. Ik wil alleen maar zeggen in ’t algemeen, hè: ik wou er juist es wat moois van maken, zie je – ik dacht, misschien voor een expositie, of zoo, – en de opzet was zoo allemachtig goed – en nou raak ik vast en zit ik er op te sabbelen…
Herman. Nee maar… (maakt opnieuw beweging voor afscheid).
Henri (hem terughoudend). Och nee kerel, heusch – , maar dat weet je immers zelf ook wel (met een zucht): van den mooien opzet tot het mooie eind, hè – dat is de choos! (naar Nellie kijkend, die uit haar pose is op gaan zitten en een bonbon eet) en Nellie is een goed model – (met een schuin oogje naar Herman) je kent haar – prachtig, uitstekend voor de pose, en mooi genoeg waarachtig, maar…
Nellie. Wat „maar” – ?
Henri (haar op haar neus tikkend). Jij hebt een mooi figuurtje Nel, en een mooi gezichtje – nou – maar soms wil ik meer hebben, hè: – het „ideale” model, hoe zal ik zeggen, dat zou zelf moeten leven, zie je, ik bedoel „meeleven” – ik bedoel als ’t ware „meeschilderen”, enfin: de ziel aan ’t stuk geven, hè – een lijf is niet genoeg – .
Herman (fijntjes). Ja, jij wil altijd alles hebben, hè – het lijf en de ziel – en het hart – .
Nellie (opspringend). Ja, hij wil altijd alles hebben! – en geef ik je dan niet alles – ? (tot Herman) maar hij is toch zoo’n moeilijke vent, hè – ik begrijp soms niet, wat ie eigenlijk wil.
Henri. Nee, dat is het juist; (peinzend) het „ideale” model – „hèt” model – maar… (op zijn horloge ziend). O! maar het is ook al – God, en dat is waar ook: Jules en Frits zouden op de koffie komen! (tot Herman, die weer aanstalten maakt tot vertrekken). Nee, dan blijf jij natuurlijk ook – nee maar dan gaan we een complete lunch op touw zetten! (hij rolt den ezel wat terug, verschikt de stoelen enz. terwijl Herman zijn hoed en jas ophangt).
Nellie (die weer op de bank is gaan zitten en een bonbon eet, lang uithalend) „Lùnch” – „lùnchen” – hà wat klinkt dat leuk, zeg – wat zegt ie dat leuk: „lùnchen” – , wat is eigenlijk „lùnchen” – ?
Henri (haar nadoend). „Lùnchen” – ? dat is jou een zoen in je halsje geven! (hij zoent haar; dan, in zijn handen klappend). En nou aan ’t werk jongens! (hij telt op zijn vingers). Brood is er – maar niet genoeg – eieren, kaas, koffie – dat vind je allemaal in het keukentje Nellie, – dan ga ik wat sigaren halen – en nog wat brood – en sardines (op zijn manchetten noteerend).
Nellie. Hè ja, sardines! – maar dat kan ìk toch wel doen?
Henri. Nee, jij hebt de vorige keer heelemaal verkeerde meegebracht! Maak jij nou alles klaar en zet de koffie – en dan kun je straks meteen de omelet maken, – dat kun je nou immers zoo mooi.
Nellie. Piekfijn – (tot Herman) dat heeft ie me zelf geleerd, zeg – (dringend tot Henri) maar toe, laat mij dat nou halen.
Henri (naar de deur gaand en zijn hoed nemend, terwijl Nellie mee naar de deur loopt). Nee, zet jij nou klaar en maak koffie – ik moet toch zelf voor sigaren naar beneden, en het is vlak bij. (af).
VIJFDE TOONEEL
Nellie (komt aarzelig terug van de deur, scharrelt wat aan de tafel, verdwijnt in het keukentje en begint klaar te zetten).
Herman (naast de tafel zittend volgt haar met de oogen; hij zucht; stilte). Is ’t nog altijd zoo an – ?
Nellie.