Naakt model. Adama van Scheltema Carel Steven
Читать онлайн книгу.toewuivend). Nou – nou!
Nellie. Ja jongens – nou moet jullie es ruiken!
Henri (na eenig protest). Nou netjes hoor! – netjes! (de enveloppe gaat langs de neuzen).
Herman (ruikend). Nee, daar houd ik niks van.
Jules (snuivend). Beslist idealistisch kuische geur! (aan Henri teruggevend). Nou maar dan is ze bij jou wel aan het goede adres!
Nellie (haar vingers nog naruikend). Een fijne dame! – Maar ik vind dat toch een gekke brief voor een dame hoor, – zou ze mooi zijn?
Jules. Natuurlijk is ze mooi! – Pas maar op!
Nellie. O, mijnheer Jules, u bent een nare vent – een reuzeplaag!
Herman. Och, zulke dames zijn nooit mooi.
Frits. Nee, Herman heeft schoon gelijk Nellie: idealistisch kuische dames zijn nooit mooi – mooi zijn alleen de realistisch onkuische modelletjes!
Nellie (niet goed wetend hoe het op te nemen, pruilend). Nou maar, ik vind jullie niks lief, hoor. (Frits geeft haar een handkus).
Henri (op zijn horloge ziend, zenuwachtig). Zeg es lui, we moeten voortmaken: over een half uurtje zou ze al kunnen komen – en dan moet jullie weg wezen, hoor.
Jules. En hij moet zich eerst nog prepareeren!
Nellie. Nou, jullie zijn ook klaar, hè?
Henri. Hier zijn sigaren. (hij en Herman steken een pijp op, Frits een sigaar).
Jules (een cigaret aanstekend). De moderne sleutel van alle hooge inspiratie is de cigaret. (er wordt geklopt).
Henri. God! dat kan ze toch nog niet zijn!? – (allen staan op).
ZEVENDE TOONEEL
Tootje (om de deur). Mag ik binnenkomen – ?
Henri. O – ’t is Tootje. Ja, kom maar binnen! – Maar je moet dadelijk weer weg – ik kan je niet gebruiken, hoor: ik krijg een leerling, en oompje – die mijnheer van beneden – heeft om je gevraagd, – (rondwijzend) je kent de heeren toch?
Tootje (pruilig coquet rondkijkend). Nou, of ik de heeren ken, van haver tot gort, hoor – (Frits bemerkend) alleen mijnheer Frits ken ik heelemaal niet – (zij gaat meteen wat uitdagend op Frits’ knie zitten).
Jules (zich kwasi gechoqueerd afwendend). Nu niet zoo familiaar!
Tootje. „Niet zoo familiaar” zeit ie! (Jules aankijkend, kwasi verschrikt). O, maar ù ken ik echt niet!
Frits. Heb je mijnheer Jules dan nooit bij me ontmoet?
Jules (neuriënd). „Och Toosje, mijn Roosje, mijn suikerdeprij – ”
Tootje. Nou maar, nou mag ìk wel zeggen: „niet zoo familiaar!” – (zij ziet Jules’ cigarettenkoker, en haalt er brutaal een uit). Daar heeft u zeker eentje voor mij in bewaard? (zij steekt haar cigaret op aan Frits’ sigaar; Herman ziend). En daar heb je Herman ook! Hoe gaat het ouwe jongen?
Herman. Kleine rakker!
Tootje (tot Henri). En wat zei u nou van „naar beneden?” (pruilend). Ik zal hier toch wel mogen blijven?
Henri. Nee – : ik krijg plotseling een leerling, en nu heeft juist oompje, van beneden, om je gevraagd.
Tootje. Nou maar dat is wat moois – wie is dat nou: – mijnheer „oompje” – daar heb ik nooit van gehoord!
Jules. O, dat is een heel aardige jonge man.
Henri. Veel aardiger dan ik.
Herman. Pas maar op: ’t is een oude doordraaier, hoor!
Frits. Een groote bok met een groote sik!
Tootje. Ajakkes! – Nou maar ik blijf veel liever hier, – waarom moet ik naar beneden toe? (boozig verwijtend tot Henri). U heeft me besteld!
Henri. Nou nou, zoo erg is het niet; troost je maar voor dezen keer, – (hij neemt een bonbon uit het zakje van Nellie, waar deze juist zelf een uitgenomen heeft, en steekt die Tootje in haar mond) de anderen moeten straks toch ook allemaal weg.
Nellie. Dat zijn mìjn bonbons!
Tootje (met uitdagend zuigend snoetje). Ze smaken niet slecht – , (met een oogje van Nellie naar Henri) jij weet ook wel, waar de lekkerste bonbons zijn te krijgen!
Nellie (haalt verontwaardigd haar schouders op).
Herman (voorzichtig plagend). En wat een mooie hoed – !?
Tootje (coquet haar hoed schikkend). Ja, vind je niet – ? die heb ik gister ook pas gekre… (met een oogje naar Frits) gekocht. Mooi hè, met die bos veeren, – en ze wapperen zoo!
Frits (laat haar paardje rijden en blaast in de veeren). Kijk ze wapperen! (Hij klapt met de tong).
Henri (neuriënd) „… En wie zal dat betalen…”
Tootje. Nee Frits, schei nou uit, zeg. – Nou, je moet toch als model goed gekleed gaan! – de mannen willen toch, dat je altijd wat knaps aantrekt, altijd „gekleed” bent!
Jules (voor zich heen). Integendeel!
Tootje. De mannen willen toch niet die pruldingen uit een modebazar.
Nellie (geërgerd). Ach kind, jij met je „mannen” – je komt nauwlijks kijken! wat weet jij nou van de mànnen – ? – wat weet jìj nou van de mannen!
Tootje (schamper). „Ik van de mannen – ?” – nee: dat zal ik aan joù vertellen! – ha, ha – wat ìk van de mannen weet!
Jules. Ktsch! Ktsch! —
Tootje (tot Jules). Poeh – , – zij gééft in ieder geval meer om de mannen dan ik, hoor: – ik geef niets om de mannen – daar: geen cent hoor!
Jules. Als de mánnen maar centen geven!
Henri. En hoeden. (Nellie lacht).
Tootje (tot Jules). Mijnheer … hoe heet u ook weer – ?
Frits. Mijnheer Jules.
Tootje. Nou – mijnheer Jules, ik geloof, dat u een impertinent mensch bent.
Jules. Integendeel – ik mis die deugd!
Henri. Lieve Tootje, nu moet je heusch naar beneden hoor.
Tootje. Maar ik wil niet naar dien ouden vent toe! – ik vind het hier veel te leuk – ofschoon jullie heelemaal niet aardig zijn, dat moet ik zeggen.
Henri. Het is een hééle lieve man – en heel royaal!
Tootje (ongeloovig, nieuwsgierig). Heel royaal – ?
Herman. En hij houdt veel van de meisjes.
Nellie. Dat komt goed uit – jij geeft immers geen cent om de mannen!
Tootje. Ach, bemoei jij je er niet mee – ga jij dan!
Nellie (haalt haar schouders op).
Henri. Nee, hij heeft expres naar jou gevraagd – „om je mooie handjes”.
Tootje (half pruilend, half gestreeld haar handjes bekijkend). Om mijn mooie handjes – ? (opstaand van Frits’ knie) Ach wat – ! Dag – dag (zij neemt vluchtig afscheid en gaat schoorvoetend naar de deur).
Henri. ’t Is hier vlak beneden: eerste deur links, – en-ne – netjes gedragen hoor!
Tootje