De Ellendigen (Deel 4 van 5). Victor Hugo
Читать онлайн книгу.voorvallen hadden plaats.
Tegen den avond ontmoette een arbeider bij het kanaal „een goed gekleed man,” die hem zeide: „Waarheen, burger?” – „Ik heb de eer niet u te kennen, mijnheer,” antwoordde de werkman. „Maar ik ken u.” En de man voegde er bij: – „Vrees niet, ik ben de agent van het comité. Men verdenkt u van niet trouw te zijn. Gij weet, dat zoo ge iets openbaardet, men u in ’t oog houdt.” – Toen drukte hij den werkman de hand en zeide heengaande: „Spoedig zien wij elkander weder.”
De spioneerende politie ving niet alleen in de herbergen, maar ook op de straat de zonderlingste gesprekken op: – „Laat u spoedig aannemen,” zei een wever tot een schrijnwerker.
„Waarom?”
„Er zal geschoten moeten worden.”
Twee havelooze kerels wisselden met elkander deze merkwaardige woorden, die veel van „Jacquerie” hadden:
„Wie regeert ons?”
„Mijnheer Filips.”
„Neen, ’t is de burgerstand.”
Men geloove niet, dat wij het woord Jacquerie in een slechten zin gebruiken. De „Jacques” waren de armen. De hongerigen hebben altijd recht.
Een andermaal hoorde men twee voorbijgangers tot elkander zeggen: „Wij hebben een zeer goed plan van aanval.”
Van een vertrouwelijk gesprek tusschen vier mannen, die in een groeve bij de barrière du Trone bijeengekropen zaten, verstond men slechts het volgende:
„Men zal al het mogelijke doen, opdat hij niet meer in Parijs wandele.”
Wie, hij? ’t Was een duistere bedreiging.
„De hoofdaanvoerders,” zooals men in de voorstad zeide, hielden zich ter zijde. Men geloofde, dat zij in een herberg bij St. Eustache te zamen kwamen om te raadplegen. Een zekere Aug… chef van het hulpgenootschap der kleermakers in de straat Mondetour, werd gehouden voor onderhandelaar tusschen de aanvoerders en de voorstad St. Antoine. Niettemin heerschte steeds veel duisternis omtrent deze aanvoerders, en niets kan de zonderlinge fierheid van dit antwoord verzwakken, ’t welk later door een beschuldigde voor het hof der pairs gegeven werd:
„Wie was uw chef?”
„Ik kende er geen en wilde er geen erkennen.”
Meestal waren ’t nog doorschijnende, bewimpelde, maar losse woorden; soms slechts geruchten. Maar daarbij kwamen andere kenteekenen.
Een timmerman, in de straat Rueilly bezig met het spijkeren van planken voor een schutting van een huis dat in aanbouw was, vond op het terrein een gedeelte van een verscheurden brief, waarop deze regels nog leesbaar waren:
„… Het comité moet maatregelen nemen ten einde de recruteering voor de verschillende genootschappen in de sectiën te beletten…”
En als postcriptum:
„Wij hebben vernomen, dat in de straat Faubourg Poissonnière No. 5 (bis) op de binnenplaats van dat huis bij een geweermaker vijf of zes duizend geweren zijn. De sectie bezit geen wapens.”
Wat den timmerman ontstelde en hem bewoog het papier aan zijn buren te toonen was, wijl hij eenige schreden verder er nog een opraapte, dat ook gescheurd en van meer beteekenis was, en waarvan wij uit hoofde van het historisch belang, het model hier mededeelen:
De personen, die van dien vond wisten, vernamen eerst later, wat deze vier hoofdletters beteekenden, namelijk: quinturions, centurions, dicurions, éclaireurs; en de letters u og a′ fe: den 15 April 1832. Onder iedere hoofdletter stonden namen met zeer karakteristieke aanwijzingen, als deze: Q. Bannorel, 8 geweren, 83 patronen. Een vertrouwd man. – C. Boubière, 1 pistool, 40 patronen. – E. Teissier, 1 sabel, 1 patroontasch, enz.
Eindelijk vond deze timmerman, altijd op hetzelfde erf een derde papier, waarop zeer leesbaar met potlood deze raadselachtige lijst stond geschreven:
Eenheid, Blanchard: arbre-sec. 6.
Barra. Soize. Salie au Comte.
Kosciusko. Aubrey le boucher?
J. J. R.
Caïus Graccheus.
Recht van herziening. Dufond. Four.
Val der Girondisten. Derbac. Maubueé.
Washington. Pinson. 1 pist. 86 patr.
Marseillaise.
Souver. Van het volk. Michel. Quincampoix. Sabel.
Hoche.
Marceau. Platon. Arbre-Sec.
Warschau. Tilly, uitroeper van den Populaire.
De brave burger, in wiens handen deze lijst was geweest, kende de beteekenis ervan. Het schijnt, dat ’t een naamlijst was der sectiën van het vierde arrondissement van ’t genootschap der rechten van den mensch, met de namen en woonplaatsen van de chefs dier sectiën. Thans, nu al deze in de duisternis gebleven feiten tot de historie behooren, mag men ze openbaren. Wij moeten er bijvoegen, dat de oprichting van het genootschap der Rechten van den mensch na den vond van dit papier schijnt te dagteekenen. Misschien was ’t slechts een proeve.
Na de geruchten, de gesprekken en de geschreven kenteekenen begonnen zich stoffelijke feiten te vertoonen.
Ten huize van een uitdrager werden in een ladetafel zeven vellen grijs papier, in vieren gevouwen, gevonden en in beslag genomen; deze vellen papier waren zes-en-twintig vierkante stukken van hetzelfde grijze papier voor patronen bestemd, en een kaart waarop te lezen stond:
„Salpeter, 12 ons.
Zwavel, 2 ons.
Houtskool, 2½ ons.
Water, 2 ons.”
Het procesverbaal der inbeslagneming vermeldde, dat de ladetafel sterk naar buskruit rook.
Een metselaar, van zijn werk naar huis keerende, vergat op een bank bij de brug van Austerlitz een pakje. Dat pakje werd naar den wachtpost gebracht. Men opende het en vond er twee gedrukte samenspraken in, onderteekend: Lahautière, en een liedje getiteld: Ouvriers, associez-vous (werklieden, vereenigt u), en een blikken doos vol patronen.
Een werkman, die met een zijner kameraads dronk, liet dezen voelen hoe warm hij was; de andere voelde een pistool onder zijn buis.
In een grebbe op den boulevard, tusschen Père Lachaise en de barrière du Trône, vonden kinderen, die op een eenzame plek speelden, onder een hoop spaanders en afval, een zak, waarin een kogelvorm, een houten hamer om patronen te maken, een bakje waarin eenig jachtkruit en een ijzeren potje, dat sporen bevatte van gesmolten lood.
Politieagenten, die onverhoeds te vijf uren ’s ochtends het huis van een zekeren Pardon binnendrongen, die later lid der sectie van de barricade Merry was, en in den opstand van April 1834 sneuvelde, vonden hem bij zijn bed bezig met patronen maken.
Omstreeks het schoftuur der werklieden, werden twee mannen gezien, die elkander, tusschen de barrière Picpus en de barrière Charenton op een smal pad tusschen twee muren bij een herberg ontmoetten. De een nam van onder zijn kiel een pistool, dat hij den ander gaf. Hij bespeurde, dat het kruit door het zweet van zijn borst eenigszins vochtig was geworden. Hij opende de pan van het pistool en voegde er nieuw kruit bij. Daarop scheidden beide mannen.
Een zekere Gallais, later in de gevechten van April in de straat Beaubourg gedood, roemde er op, dat hij in zijn huis zevenhonderd patronen en vier-en-twintig vuursteenen had.
Op zekeren dag ontving de regeering het bericht, dat in de voorstad wapens en tweehonderd duizend patronen waren uitgedeeld. In de volgende week werden dertig duizend patronen uitgedeeld. ’t Is opmerkelijk, dat de politie er geen enkele van kon vatten. In een onderschepten brief stond: „De dag is niet ver, dat in vier uren tachtig duizend patriotten onder de wapens zullen zijn.”
Deze geheele gisting was openbaar, men zou kunnen zeggen rustig. De dreigende opstand maakte tegenover het gouvernement met kalmte zijn storm gereed. Niets zonderlings ontbrak