Een Gelofte Van Glorie . Морган Райс
Читать онлайн книгу.ongetwijfeld beschadigen. Ze moesten ze achterlaten.
“We hebben geen keus,” zei Thor, terwijl hij verlangend op hen neer keek. “We zullen nieuwe paarden moeten vinden.”
O’Connor leunde over de reling.
“Het zijn slimme paarden,” zei O’Connor. “Ik heb ze goed getraind. Ze zullen op mijn bevel terug naar huis keren.”
O’Connor floot scherp.
Als één keerden de paarden zich om en ze gingen ervandoor. Ze galoppeerden over het zand en verdwenen het bos in, terug naar de Ring.
Thor draaide zich om en keek naar zijn broeders, naar het schip, naar de zee voor hen. Nu waren ze gestrand, zonder paarden, en ze hadden geen andere keus dan voorwaarts te gaan. De realiteit begon tot hem door te dringen. Ze waren echt alleen, met niets behalve deze boot, en ze stonden op het punt om de kust van de Ring te verlaten. Er was nu geen weg terug meer.
“En hoe moeten we deze boot het water in krijgen?” vroeg Conval, terwijl ze allemaal naar scheepsromp keken. Een gedeelte van de boot lag in de klotsende golven van de Tartuvische Zee, maar een groot deel lag stevig in het zand.
“Hier!” zei Conven.
Ze haastten zich naar de andere kant waar een dikke ijzeren ketting over de rand hing, met aan de andere kant een grote ijzeren bal, die in het zand lag.
Conven rukte aan de ketting. Hij gromde en worstelde, maar kon hem niet optillen.
“Hij is te zwaar,” hijgde hij.
Conval en Thor haastten zich naar hem toe om hem te helpen, en grepen de ketting vast. Thor was verrast door het gewicht: zelfs met zijn drieën konden ze hem slechts een stukje ophijsen. Uiteindelijk lieten ze de ketting los, en de bal plofte weer in het zand.
“Laat mij helpen,” zei Elden, die een stap naar voren deed.
Elden torende boven hen uit, en hij pakte de ketting, trok eraan, en slaagde er in zijn eentje in om de bal in de lucht te trekken. Thor was stomverbaasd. De anderen sprongen bij en ze trokken het anker omhoog, stap voor stap, tot het eindelijk op het dek lag.
De boot begon te bewegen en wiebelde een beetje in de golven, maar bij lag nog steeds in het zand.
“De palen!” zei Reece.
Thor draaide zich om en zag twee houten palen, bijna zes meter lang, vastgemaakt aan de zijkanten van de boot, en realiseerde zich waar ze voor waren. Hij rende er met Reece naar toe en greep er één terwijl Conval en Conven de andere grepen.
“Als we afduwen,” schreeuwde Thor uit, “hijsen jullie de zeilen!”
Ze leunden naar voren, staken de palen in het zand en duwden met al hun macht; Thor kreunde van de inspanning. Langzaam begon de boot een beetje te bewegen. Tegelijkertijd renden Elden en O’Connor naar het midden van de boot en trokken aan de touwen om de canvas zeilen de hijsen. Ze waren zwaar, en gingen dertig centimeter per keer omhoog. Gelukkig stond er een sterke wind, en terwijl Thor en de anderen tegen de kust aan duwden, worstelend met alles dat ze hadden om de verassend zware boot uit het zand te krijgen, gingen de zeilen hoger en hoger, en begonnen ze wind te vangen.
Eindelijk schommelde de boot terwijl hij het water op gleed, wiebelend, gewichtsloos. Thors schouders trilden van inspanning. Elden en O’Connor hesen de zeilen tot volle mast, en spoedig dreven ze de zee op.
Ze lieten een triomfantelijke schreeuw uit terwijl ze de palen weer op hun plek legden en naar Elden en O’Connor renden om hen te helpen met het vastmaken van de lijnen. Krohn piepte van opwinding.
Thor haastte zich naar het roer, O’Connor naast hem.
“Wil jij het roer nemen?” vroeg Thor aan O’Connor.
O’Connor grijnsde breed.
“Graag.”
Ze begonnen vaart te maken, en gleden steeds sneller over de gele wateren van de Tartuvische Zee, de wind in hun rug. Eindelijk, ze bewogen. Thor haalde diep adem. Ze waren op weg.
Thor liep naar de boeg, Reece naast hem, terwijl Krohn tussen hen in ging staan en tegen Thors been aan leunde. Thor streelde zijn zachte witte vacht. Krohn likte aan zijn hand; Thor haalde een stuk vlees voor Krohn tevoorschijn, en het luipaard griste het uit zijn handen.
Thor keek uit over de uitgestrekte zee voor hen. De verre horizon was bedekt met zwarte schepen van het Rijk, onderweg naar de McCloud kant van de Ring. Gelukkig waren ze afgeleid, en waren ze niet op de uitkijk voor een eenzame boot die hun territorium in voer. De lucht was helder, ze hadden een sterke wind mee, en ze gingen steeds sneller.
Thor vroeg zich af wat er voor hen in het verschiet zou liggen. Hij vroeg zich af hoe lang het zou duren voor ze het Rijk zouden bereiken, en wat er daar op hen zou wachten. Hij vroeg zich af hoe ze het zwaard zouden vinden, hoe dit alles zou eindigen. Hij wist dat hun kansen erg klein waren, en toch was hij blij om eindelijk op reis te zijn, opgewonden dat ze al zo ver waren gekomen. Hij verlangde ernaar om het Zwaard terug te halen.
“Wat als het er niet is?” vroeg Reece.
Thor draaide zich om en keek hem aan.
“Het zwaard,” voegde Reece toe. “Wat als het er niet is? Of wat als het verloren is? Of vernietigd? Of als we het nooit vinden? Het Rijk is tenslotte zeer groot.”
“Of wat als het Rijk heeft uitgevonden hoe ze het moeten hanteren?” vroeg Elden in zijn diepe stem.
“Wat als we het niet mee terug kunnen nemen?” vroeg Conven.
De groep stond daar, onderdrukt door wat er voor hen lag, door de zee van onbeantwoorde vragen. Deze reis was waanzin, wist Thor.
Waanzin.
HOOFDSTUK VIER
Gareth ijsbeerde over de stenen vloer van zijn vaders studeerkamer—een kleine kamer op de bovenste verdieping van het kasteel, een kamer die zijn vader had gekoesterd—en stukje bij beetje, verscheurde hij alles.
Gareth ging van boekenkast naar boekenkast en rukte de waardevolle volumes eruit, oude in leer gebonden boeken die al eeuwenlang in de familie waren. Hij reet de bindingen uiteen en scheurde de pagina’s in stukken. Terwijl hij ze in de lucht gooide, dwarrelden ze als sneeuwvlokjes over zijn hoofd, en bleven ze plakken aan zijn lichaam en aan het kwijl dat over zijn kin liep. Hij was vastberaden om alles te verscheuren waar zijn vader ooit van houdt gehouden, boek voor boek.
Gareth haastte zich naar een tafel in de hoek en greep wat er over was van zijn opium pijp. Hij zoog hard, zijn handen trillend. Hij had het nu nodig, meer dan ooit. Hij was verslaafd, en rookte wanneer hij maar kon, vastbesloten de beelden van zijn vader uit zijn hoofd te krijgen, de beelden die hem plaagden in zijn dromen, en nu zelfs wanneer hij wakker was.
Terwijl Gareth de pijp weer neerlegde zag hij zijn vader voor zich staan, een rottend lijk. Elke keer dat hij hem zag was het lijk meer vervallen, inmiddels meer skelet dan vlees; en Gareth wendde zijn blik af van het afschuwelijke aanzicht.
Voorheen had Gareth getracht het beeld aan te vallen—maar hij had inmiddels door dat dat niets uithaalde. Dus nu wendde hij slechts zijn hoofd af. Het was altijd hetzelfde: zijn vader droeg een roestige kroon, had zijn mond open, en zijn ogen staarden hem verachtend aan. Hij strekte een vinger uit en wees beschuldigend naar hem. In die afschuwelijke blik zag Gareth dat zijn eigen dagen geteld waren. Hij kreeg het gevoel dat het slechts een kwestie van tijd zou zijn voor hij zich bij zijn vader zou voegen. Hij haatte het om hem te zien, meer dan wat dan ook. Als er iets goeds was geweest aan het vermoorden van zijn vader, was het dat hij zijn gezicht niet meer had hoeven zien. Maar nu, ironisch gezien, zag hij hem vaker dan ooit.
Gareth draaide zich om en wierp de opium pijp naar de verschijning, hopend dat als hij maar snel genoeg gooide hij hem ook zou kunnen raken.
Maar de pijp vloog slechts door de lucht en brak tegen de muur in stukjes. Zijn vader stond er nog, en keek op hem neer.
“Die