Agent Nul. Джек Марс
Читать онлайн книгу.op aan hen te denken. Zelfs toen hij in elkaar geslagen werd in die bedompte keldergevangenis, zelfs terwijl deze flitsen van visioenen zijn gedachten binnenvielen, had hij aan zijn meisjes gedacht – vooral aan die laatste vraag. Wat zou er met hun gebeuren als hij daar in die kelder stierf? Of als hij stierf tijdens het doen van het volkomen roekeloze ding dat hij nu zou doen?
Hij moest het weten. Hij moest op een of andere manier contact maken.
Maar eerst had hij een jas nodig, en niet alleen om de bloedvlekken op zijn hemd te bedekken. Het februariweer naderde tien graden Celsius maar het was nog altijd te koud om alleen in zijn hemd rond te lopen. De boulevard werkte als een windtunnel en er stond een straffe wind. Hij dook de eerste de beste kledingboetiek binnen en koos de eerste jas die zijn aandacht trok – een donkerbruin bomberjack, leer met een voering van fleece. Vreemd, dacht hij. Hij zou nooit eerder zo’n jack uitgekozen hebben, met zijn tweed- en ruitjeskledingsmaak, maar het trok hem aan.
Het bomberjack kostte tweehonderdveertig euro. Geen probleem; hij had een zak vol geld. Hij koos ook een nieuw hemd uit, een lichtgrijs T-shirt, en toen een spijkerbroek, nieuwe sokken en stevige bruine laarzen. Hij bracht al zijn aankopen naar de toonbank en betaalde contant.
Op een van de briefjes was een duimafdruk in bloed. De verkoper met samengeknepen lippen deed alsof hij het niet opmerkte. Een flits als van een stroboscoop in zijn hoofd –
“Een man gaat een pompstation binnen, helemaal onder het bloed. Hij betaalt voor zijn benzine en staat op het punt te vertrekken. De onthutste verkoper roept, ‘He man, gaat het wel?’ De man glimlacht. ‘O ja hoor, met mij wel. Het is niet mijn bloed.’
Die grap heb ik nog nooit eerder gehoord.
“Mag ik uw paskamer gebruiken?” vroeg Reid in het Frans.
De verkoper wees naar achter in de winkel. Hij had tijdens de hele transactie geen woord gezegd.
Voordat hij zich omkleedde, bekeek Reid zich voor de eerste keer in een schone spiegel. Jezus, wat zag hij eruit. Zijn rechteroog was vreselijk opgezwollen en het verband zat onder de bloedvlekken. Hij zou een drogist moeten vinden om goede eerstehulp spullen te kopen. Hij liet de inmiddels smerige en enigszins bloederige spijkerbroek over zijn gewonde dij glijden met een grimas. Iets viel op de grond en deed hem opschrikken. De Beretta. Hij was bijna vergeten dat hij het had.
Het pistool was zwaarder dan hij verwacht zou hebben. Negenhonderdvijfenveertig gram ongeladen, wist hij. Het voelde in zijn hand als het omhelzen van een oude geliefde, bekend en vreemd tegelijk. Hij zette het neer en kleedde zich verder om, propte zijn oude kleding in de winkeltas, en stak het pistool in de tailleband van zijn nieuwe spijkerbroek, tegen zijn onderrug aan.
Op de boulevard hield Reid zijn hoofd naar beneden en liep snel, zijn blik gericht op het trottoir. Hij kon op dit moment geen afleidende visioenen gebruiken. Hij gooide de tas met oude kleren in een vuilnisbak op een straathoek zonder vaart te minderen.
“O! Excusez-moi,” verontschuldigde hij zich toen zijn schouder hard tegen een passerende vrouw in pak botste. Ze keek hem boos aan. “So sorry.” Ze snoof en liep geïrriteerd weg. Hij stak zijn handen in zijn jaszakken – samen met de mobiele telefoon die hij uit haar handtas had gejat.
Het was gemakkelijk. Te gemakkelijk.
Twee straten verder dook hij onder de luifel van een warenhuis en pakte de telefoon. Hij zuchtte opgelucht – hij was met opzet op de zakenvrouw afgegaan, en zijn instinct werd beloond. Ze had Skype op haar telefoon geïnstalleerd, evenals een account dat gelinkt was aan een nummer in Amerika.
Hij opende de browser van de telefoon, zocht het nummer van Pap’s Deli in de Bronx op, en belde op.
De stem van een jonge man nam al snel de telefoon op. “Pap’s, waarmee kan ik u van dienst zijn?”
“Ronnie?” Een van zijn studenten van het vorige jaar werkte in deeltijd bij Reids favoriete broodjeszaak. “Met Professor Lawson.”
“He, Professor!” zei de jonge man vrolijk. “Hoe is het ermee? Wilt u afhaal bestellen?”
“Nee. Ja…iets daaromtrent. Hoor eens, ik moet je om een hele grote gunst vragen, Ronnie.” Pap’s Deli was maar zes straten van zijn huis verwijderd. Op mooie dagen liep hij geregeld de korte afstand om broodjes te halen. “Heb jij Skype op je telefoon?”
“Ja?” zei Ronnie met een verwarde inflectie aan zijn stem.
“Mooi. Je moet iets voor me doen. Schrijf dit nummer op…” Hij droeg de jongen op snel naar zijn huis te gaan, zien of er iemand thuis was en zo ja wie, en dan het Amerikaanse nummer op de telefoon terug te bellen.
“Professor, zit u in de problemen?”
“Nee Ronnie, alles is goed,” loog hij. “Ik ben mijn telefoon verloren en ik mag van een aardige vrouw haar telefoon lenen om mijn kinderen te laten weten dat alles goed met me is. Maar ik heb maar een paar minuten. Dus als je het alsjeblieft zou kunnen doen…”
“Hou maar op Professor. Ik help met plezier. Ik bel over een paar minuutjes terug.” Ronnie hing op.
Tijdens het wachten liep Reid heen en weer over de korte breedte van de luifel. Iedere paar seconden keek hij even naar de telefoon voor het geval hij het gesprek was misgelopen. Het leek wel een uur voordat die weer rinkelde, hoewel het eigenlijk maar zes minuten waren geweest.
“Hallo?” Hij beantwoorde de Skype-oproep bij de eerste rinkeltoon. “Ronnie?”
“Reid, ben jij het?” Een geagiteerder vrouwenstem.
“Linda!” zei Reid ademloos. “Wat ben ik blij dat je daar bent. Hoor eens, ik moet weten –“
“Reid, wat is er gebeurd? Waar ben je?” eiste ze.
“De meisjes, zijn ze in het – “
“Wat is er gebeurd?” viel Linda hem in de rede. “De meisjes werden vanochtend wakker, volledig van de kaart omdat je verdwenen was, dus belden ze mij en ik ben er direct heengegaan…”
“Linda, alsjeblieft,” probeerde hij ertussen te komen, “waar zijn ze?”
Ze sprak over hem heen, duidelijk overstuur. Linda had veel goede eigenschappen, maar crisis-bestendig was daar niet een van. “Maya zei dat je soms in de ochtend gaat wandelen maar de voor- en achterdeur waren allebei open, en ze wilde de politie bellen omdat ze zei dat je nooit je telefoon thuislaat, en nu komt deze jongen van de broodjeszaak hier opdagen en geeft me een telefoon-?”
“Linda!” siste Reid scherp. Twee oudere heren die hem net passeerden keken op van zijn uitbarsting. “Waar zijn de meisjes?”
“Ze zijn hier,” hijgde ze. “Ze zijn allebei hier, in het huis, met mij.”
“Zijn ze veilig?”
“Ja, natuurlijk. Reid, wat is er aan de hand?”
“Heb je de politie gebeld?”
“Nog niet, nee…op TV zeggen ze altijd dat je vierentwintig uur moet wachten voor je iemand als vermist opgeeft…Ben je in de problemen? Waar bel je vandaan? Van wie is dit account?”
“Dat kan ik je niet vertellen. Luister alleen naar me. Laat de meisjes een tas inpakken en breng ze naar een hotel. Niet eentje in de buurt; ga de stad uit. Misschien naar Jersey…”
“Reid, wat?”
“Mijn portemonnee is op mijn bureau in mijn kantoor. Gebruik de credit card niet rechtstreeks. Gebruik alle kaarten daarin om contant geld op te nemen en gebruik dat om het hotel te betalen. Hou het erop dat er geen definitieve vertrekdatum is.”
“Reid! Ik doe helemaal niets totdat je me verteld wat…wacht even.” Linda’s stem klonk nu gedempt en van ver weg. “Ja, hij is het. Het gaat goed met hem. Denk ik. Wacht, Maya!”
“Pa? Pa, ben jij het?” Een nieuwe stem aan de lijn. “Wat is er gebeurd? Waar ben je?”
“Maya! Ik, eh, ik moest plotseling iets doen, heel