Agent Nul. Джек Марс
Читать онлайн книгу.Nog verontrustender was het bizarre gevoel dat hem na de hoofdpijn gegrepen had. Het voelde aan als…begeerte. Nee, het was meer dan dat – het voelde aan als passie, versterkt door spanning en zelfs een beetje gevaar.
Hij vroeg zich af wie de vrouw was, maar schudde het van zich af. Hij wilde geen nieuwe hoofdpijn oproepen. In plaats daarvan deed hij de pen weer op het servet, met het plan om de laatste naam op te schrijven – Nul. Dat was hoe de Iraanse onderhandelaar hem genoemd had. Maar voordat hij het kon opschrijven of oplezen, kreeg hij een raar gevoel. De haren achterop zijn nek stonden recht overeind.
Hij werd bekeken.
Toen hij weer opkeek, zag hij een man in de duistere deuropening van Féline staan. Zijn blik was aan Reid vastgeklonken als een havik die een muisje bestudeerd. Reid voelde zich bevriezen. Hij werd bekeken.
Dit was de man die hij hier kwam ontmoeten, dat wist hij zeker. Herkende hij hem? De Arabische mannen hadden dat duidelijk niet. Verwachtte deze man iemand anders?
Hij legde zijn pen neer. Langzaam en behoedzaam verfrommelde hij het servetje en liet het in zijn halflege koude koffie vallen.
De man knikte eenmaal. Reid knikte terug.
Toen reikte de vreemdeling achter zij rug, naar iets dat in de achterkant van zijn broek weggestopt was.
HOOFDSTUK VIJF
Reid stond op met zo’n vaart dat zijn stoel bijna omviel. Zijn hand omklemde ogenblikkelijk de kolf van de Beretta, die warm was van zijn onderrug. Zijn gedachten schreeuwden hem paniekerig toe. Dit is een openbare ruimte. Er zijn hier mensen. Ik heb nog nooit eerder een pistool afgevuurd.
Voordat Reid zijn pistool kon trekken had de vreemdeling een portemonnee uit zijn achterzak gehaald. Hij grinnikte naar Reid, duidelijk geamuseerd door zijn nerveuze gedrag. Niemand anders in de kroeg leek het opgemerkt te hebben, behalve de serveerster met het rattennest op haar hoofd, die simpelweg een wenkbrauw optrok.
De vreemdeling liep naar de bar, schoof een briefje over de tafel, en mompelde iets tegen de barman. Toen begaf hij zich naar Reids tafeltje. Hij bleef een lang moment achter de lege stoel staan, met een kleine grijns op zijn lippen.
Hij was jong, niet ouder dan dertig, met zeer kort geknipt haar en een driedagenbaard. Hij was nogal slungelig en had een ingevallen gezicht, waardoor zijn scherpe jukbeenderen en uitstekende kin er bijna karikaturaal uitzagen. Zeer ontwapenend was de bril met een zwarte hoornen montuur die hij droeg, en deed denken dat Buddy Holly in de jaren tachtig was opgegroeid en cocaïne had ontdekt.
Hij was rechtshandig, kon Reid zien; hij hield zijn linkerelleboog dicht tegen zijn lichaam aan, wat er hoogstwaarschijnlijk op wees dat hij een pistool aan een schouderholster in zijn oksel had hangen, zodat hij die indien noodzakelijk met zijn rechterhand kon trekken. Zijn linkerarm hield zijn zwarte suède jasje dicht om het pistool te verbergen.
“Mogu sjediti?” vroeg de man tenslotte.
Mogu…?” Reid begreep het niet meteen, zoals met Arabisch en Frans. Het was geen Russisch, maar lag er dicht genoeg tegenaan om de betekenis uit de context op te maken. De man vroeg of hij mocht gaan zitten.
Reid wees naar de lege stoel tegenover hem, en de man ging zitten. Al die tijd hield hij zijn linkerelleboog tegen zich aan gedrukt.
Zodra hij zat, bracht de serveerster een glas donker, amberkleurig bier en plaatste het voor hem op het tafeltje. “Merci,” zei hij. Hij grijnsde naar Reid. “Je Servisch is niet zo goed?”
Reid schudde zijn hoofd. “Nee.” Servisch? Hij was er vanuit gegaan dat die hij zou ontmoette Arabisch zou zijn, net als zijn ontvoerders en de ondervrager.
“In English, then? Ou français?”
“Jij mag kiezen.” Reid was verrast hoe kalm en gelijkmatig zijn stem klonk. Zijn hart barstte bijna uit zijn borst van angst en…en hij moest toegeven, tenminste een sprankje nerveuze opwinding.
De grijns van de Servische man werd breder. “Ik hou van deze plek. Het is donker. Het is rustig. Het is het enige café dat ik ken in dit arrondissement dat Franziskaner serveert. Het is mijn favoriet.” Hij nam een lange teug van zijn glas, met zijn ogen dicht, en een kreun van genot ontsnapte aan zijn keel. “Que delicioso.” Hij opende zijn ogen en voegde toe, “Jij bent niet wat ik verwacht had.”
Een vlaag van paniek kwam op in Reids maag. Hij weet het, schreeuwde zijn gedachten hem toe. Hij weet dat je niet degene bent met wie hij eigenlijk een afspraak heeft, en hij heeft een pistool.
Rustig maar, zei de andere kant, de nieuwe kant. Je kan dit wel aan.
Reid slikte, maar wist op een of andere manier zijn ijzige houding te bewaren. “Jij ook niet,” antwoordde hij.
De Serviër grinnikte. “Eerlijk is eerlijk. Maar we zijn met velen, ja? En jij – jij bent Amerikaan?”
“Expat,” antwoorde Reid.
“Zijn we dat niet allemaal?” Weer gegrinnik. “Voor jou heb ik maar een andere Amerikaan in ons, eh…wat is het woord…conglomeraat? Ja. Dus voor mij, is het niet zo vreemd.” De man knipoogde.
Reid verstijfde. Hij kon niet opmaken of het een grapje was of niet. Wat als hij wist dat Reid deed alsof, en dat hij hem aan het lijntje hield of tijd aan het rekken was? Hij legde zijn handen op zijn schoot om zijn bevende vingers te verbergen.
“Je mag me Yuri noemen. Hoe mag ik jou noemen?”
“Ben.” Het was de eerste naam die hem te binnen schoot, de naam van een mentor van toen hij assistent-hoogleraar was.
“Ben. Hoe ben jij verzeild geraakt in werken voor de Iraniërs?”
“Met,” corrigeerde Reid. Hij vernauwde zijn ogen het effect te versterken. “Ik werk met hen.”
De man, deze Yuri, nam nog een slokje bier. “Prima. Met. Hoe ben je erin terecht gekomen? Ondanks onze gemeenschappelijke belangen, zijn ze nogal een, eh…gesloten groep.”
“Ik ben betrouwbaar,” zei Reid zonder te knipperen. Hij had geen idee waar deze woorden vandaan kwamen, noch van de overtuiging waarmee ze werden uitgesproken. Hij sprak ze net zo gemakkelijk alsof hij ervoor had gerepeteerd.
“En waar is Amad?” vroeg Yuri achteloos.
“Kon niet komen,” antwoordde Reid op gelijkmatige toon. “Doet je de groeten.”
“Oké, Ben. Je zegt dat de daad verricht is.”
“Ja.”
Yuri leunde voorover, zijn ogen vernauwd. Reid kon de mout in zijn adem ruiken. “Ik moet het van jou horen, Ben. Zeg me, is CIA-man dood?”
Een moment zat Reid stokstijf in zijn stoel. CIA? Bedoelt hij de CIA? Plotseling vielen die agenten in het veld en de visioenen van terroristen aanhouden op luchthaventjes en in hotels op z’n plaats, ook al snapte hij het gehele plaatje nog niet. Toen herinnerde hij zich de ernst van zijn situatie en hoopte dat hij geen aanwijzingen had gegeven om zijn toneelspel te verraden.
Ook hij leunde voorover en zei langzaam, “Ja, Yuri. CIA-man is dood/”
Yuri leunde nonchalant achterover en grinnikte weer. “Mooi.” Hij pakte zijn glas op. “En de informatie? Je hebt het?”
“Hij heeft ons alles gegeven wat hij wist,” vertelde Reid hem. Hij merkte op dat zijn vingers onder de tafel niet langer beefden. Het was alsof er iemand anders nu de regie had overgenomen, alsof Reid Lawson op de achterbank van zijn eigen hersenen zat. Hij besloot zich er niet tegen te verzetten.
“De locatie van Mustafar?” vroeg Yuri. “En alles wat hij aan ze gezegd heeft?”
Reid knikte/
Yuri knipperde een aantal keer verwachtingsvol. “Ik wacht.”
Reid werd getroffen door een besef als een zwaargewicht, toen zijn hoofd de schaarse kennis die hij bezat begreep. De CIA was in het spel.